ORGELINWIJDING.
TOESPRAAK,
GEHOUDEN
den 10en April 1882
IN DE
NED. HERV. GEMEENTE TE DIEVER,
DOOR
Ds. R. H. DRIJBER.
ZUTPHEN. - A. E. C. VAN SOMEREN. - 1882.

Is de plaatsing van een orgel in de Kerk eene niet onbelangrijke zaak in 't leven der gemeente, vooral niet als de kosten daarvoor door allen worden gedragen, dan mag ik vertrouwen, dat het onder ons velen aangenaam zou zijn, ter gedachtenis aan onze orgelinwijding, deze toespraak nog eens te kunnen lezen en te bewaren. Daarom zie zij 't licht! Moge door de lezing hiervan ook nog het goede gebruik van ons orgel worden beverderd! Aangenaam zal het mij tevens zijn, als door eene algemeene aanschaffing van deze toespraak, er, na aftrek der kosten, een batig slot ten voordeele van onze diakonie overschiet.
D.,12 April 1882.

VOORZANG, zonder Orgel.

Ps. 84 : 1.
Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot,
0 Heer, der legerscharen God!
Zijn mij uw huis- en tempelzangen!
Hoe branden mijn genegenheen,
Om 's Heeren voorhof in te treden!
Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen
Mijn hart roept uit tot God die leeft,
En aan mijn ziel het leven geeft!

Lang prijk' dit instrument in Dievers heiligdom!
Lang spreek' het treffend schoen tot 't saamgestroomde volk!
Diep roer' het d'eêlste snaar van 't menschelijk gemoed,
En voer dit 'op als in de hemelkoren
Veel draag' het bij tot liefde, hoop, geloof -
Tot eer van God, den menschen zelf tot heil!

Dat is de hartelijke wensch, die daar thans leeft in mij, die daar thans zeker bovenal leeft in mij, gemeente, nu wij zijn saamgekomen om op plechtige wijze ons orgel aan den Heiligen dienst, waarvoor het is bestemd, te wijden.

Aangenaam uur voor een ieder thans, die zich innig verheugt over alles wat belangstelling in de Godsverering is en beverdert! Eere daarom aan ij, kerkvoogden en, notabelen (1), die, zonder de financieele draagkracht der gemeente voorbij te zien, zoo uitnemend de stichting der samengekomen gemeente beverdert! Eere aan allen, die door 't uitspreken van hunne ingenomenheid met dit werk, de uitvoerders zoo krachtig zedelijk hebben gesteund! Mogen tot in lengte van dagen deze orgeltonen treffend schoon spreken tot u; uwe kinderen, tot allen, die hier na ij en mij zullen komen!

Wijden wij meet dien wensch in 't hart ons orgel nu aan zijn' heiligen dienst, door in vereeniging met zijne klanken te zingen:

Ps. 134 : 3.
Dat 's Heeren zegen op u daal',
Zijn gunst "in Christus" u bestraal' !
Hij schiep 't heelal, zijn' naam ter Eer,
Looft, looft dan aller heeren Heer!

1 Cor. 3 : 21b. "Alles is het uwe."

Het zag er onder de Corinthische Christenen niet goed uit, toen Paulus, hun geestelijke vader, dit woord tot hen richtte. Men maakte daar splitsingen en verdeelde zich in groepen, zich noemende naar de verschillende Apostelen en Evangeliepredikers. Daartegen moest Paulus wel krachtig optreden, daar hij alleen allen aan Christus en in Christus aan elkander verbonden hebben wilde. Dwaas acht hij het, dat zij hem en Petrus en Barnabas onder elkander verdeelen, daar zij als Christenen hen allen , ja alles hun eigendom mochten noemen. "Hetzij Paulus" zoo spreekt hij dan ook, "hetzij Apollos hetzij Kefas, hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen - alles is is het uwe". Gij zelf behoort allen aan Christus toe; aan Hem alleen zijt gij gebonden, door Hem geheiligd, met Hem levende, door Hem geleid en bestuurd, in zijn' geest moet gij deel hebben aan alles, moet gij alles genieten.

Zoo wordt ons hier dus in Paulus' woord alles is het uwe" toegeroepen, dat wij ons van niets hier op aarde met verachting moeten onthouden; dat wij niets mogen verwerpen; dat wij alles moeten aangrijpen, om het "in Christus" te gebruiken; dat wij alles voor onze geestelijke voeding dus moeten aanwenden.

Alles moeten wij aanvaarden tot onze geestelijke stichting en opbouwing; alles, en dus ook de kunst in 't algemeen, dus ook de muziek - ja, deze zeker ook bovenal. Al is het zeer verklaarbaar en tot op zekere hoogte te verontschuldigen, dat de oudste Gereformeerden tegenover Rome's afdwalingen met de beelden en dergelijke, zelfs niet weten wilden van orgels in de kerken, toch moeten wij die opvatting beslist afkeuren, en innig moeten wij ons verheugen, dat -gelijk reeds op zooveel plaatsen - thans ook in onze godsdienstoefeningen der muziek eene plaats is ingeruimd. Van haar is met recht toch gezegd: "muziek is eene hoogere, fijnere spraak dan die met woorden. In momenten waar woorden voor de geestvervoering te traag zijn, waar de ziel geen kans ziet haar gevoel in al zijne nuances uit te spreken, daar ontstaat het lied." Ja - "de muziek heeft, ook zonder woorden, iets verhevens, dat geene andere kunst eigen is. Het is alsof zij eene taal der geestenwereld is, die meer onmiddellijk tot onzen geest weet te spreken." (1) Die edelste snaren van 's menschen gemoed, welke trillen moeton, zal de mensch hier waarachtig godsdienstig gestemd zijn en worden, worden juist aangedaan en aangegrepen ook door de sprake der muziek, en niets is wenschelijker dan dat zij hier ook optreedt, om, in een schoon harmonisch verbond met het levend Evangeliewoord, de heerlijkste aandoeningen en goddelijke gewaarwordingen in 's menschen hart te verwekken en te versterken.

In meer dan één opzicht mag de muziek eene "wereldtaal" worden genoemd; niet alleen omdat zij wordt verstaan door menschen uit alle landen; maar ook, omdat zij spreekt tot menschen van allerlei ontwikkeling; ook al omdat zij in alle tijdon'; tot in de alleroudste verbonden aan den naam Jubal, is gehoord; ook omdat Zij in alle levenservaringen en alle levenstoestanden een goed woord, voor 't hart des menschen heeft - dit laatste wel bovenal, als Zij in den dienst der Godsgemeenschap treedt.

Dat heeft men begrepen in den ouden tijd bij Israël. Deden daar niet de Levietische koren zich in den tempel hooren op cymbalen, luiten, harpen? Is Davids harp niet het symbool geworden der godsdienstige muziek, zoodat Zij als zoodanig veelal - gelijk nu ook hier - op onze orgels prijkt? Wie kent niet de in dit opzicht zoo karakteristieke woorden van den psalm:

Looft God met bazuingeklank!
Geeft Hem eer, bewijst hem dank!
Looft Hem, met de harp en luit!
Looft Hem, met de trom en fluit!

Looft Hem, op uw blijde snaren!
Laat zich 't orgel overal
Bij het juichend vreugdgeschal!
Tot des Heeren glorie paren

Looft God naar zijn hoog bevel,
Met het klinkend cimbelspel!
Looft Hem op het schel metaal
Van de vroolijke cimbaal

Voorwaar, de Christelijke Kerk heeft wel minder gepaste dingen dan dit uit Israëls tempeldienst overgenomen.

O zeker, reeds het lied der gemeente is op zich zelf vaak geschikt om 's menschen gemoed te treffen: wie uwer weet dat niet door de ervaring, hier zoo menigmaal opgedaan, onder de voortreffelijke en bezielde leiding van den voor korten tijd ontslapen voorganger in uw gozang? Maar nu de ledige plaats van dien waardigen man wordt ingenomen door iemand, die door verstand en hand, en, naar wij hopen, ook door een godsdienstig gestemd hart macht heeft over de taal der muziek, nu vertrouwen wij, dat ook de volle, krachtige orgeltonen vollediger en krachtiger den diepsten grond van ons hart in beweging zullen brengen, meer dan dit tot hiertoe door ons eenvoudig lied geschiedde.

Laat mij, met een enkel woord telkens tot inleiding, thans het orgel de gelegenheid mogen geven om zijne taal U toe te spreken met het oog op onze verschillende levenservaringen, opdat gij ook daardoor nog moogt worden gedrongen om goed te waardeeren en goed te gaan gebruiken wat van nu aan hier uw doel zal zijn!

Denkt aan uw afgelegde levensbaan; en indien gij niet overdreven zijt, niet dwaas zwartgallig, ja dan komt u aanstonds een aantal aangename gewaarwordingen voor den geest. Dit aardsche leven is in 't algemeen zoo zoet, dat wij er aan gehecht zijn en het zoo lang mogelijk wenschen te behouden, terwijl het bovendien hier en daar zoo treffend streelend is, dat ons hart van blijdschap opspringt. De zachte lentedagen met hun nieuwe, vroolijke zonnestralen, met hun frisch groen en schitterende bloemen, zijn gedurig het zinnebeeld van ons leven. Zoo is het als voorspoed ons doel is, welvaart in ons huis zich vestigt en gezondheid ons en de onzen bekwaam maakt tot arbeid, genot, leven; zoo is het, als daar blijde feest- en gedenkdagen voor ons, in vereeniging met velen, zijn aangebroken; zoo is het, als achting en erkentelijkheid, als vriendschap en liefde de heerlijkste rozen uitstroeien op onzen weg.

0 ziet, als wij dan waar, eerlijk, Christelijk gestemd zijn, dan klagen wij niet over één bijzonderen onvervulden wensch; dan roemen wij niet in eigen kracht en, wijsheid; dan blijven wij niet hangen aan de zichtbare dingen; neen, dan worden wij doortinteld door een gevoel van blijdschap; dan straalt ons oog van vreugde; dan zien wij kinderlijk nederig, dankbaar op tot den God van ons leven, van wien wij alles ontvingen, -en terwijl de mond overvloeien wil van de vreugde en dankbaarheid die daar zijn in ons hart, wordt daar voldaan aan onzee wezenlijke behoefte van dat hart, als door muziek en zang de tonen en de woorden weerklinken van

Ps. 98 : 3.
Doe bij uw harp de psalmen hooren:
Uw juichtoon geev' den Heere dank!
Laat klinken, door uw tempelkoren,
Trompetten en bazuingeklank!
Dat 's Heeren huis van vreugde druische,
Voor onzen grooten Opperheer;
De zee met hare volheid bruise;
De gansche wereld geev' hem eer.

Ook stuit tegenover het genoemde, onze blik bij eene beschouwing van 's menschen levenspad weldra op zwarte stippen. Ook de mistige, somber donkere, stormachtige, door sneeuw en ijs zoo koude dagen zijn gedurig de zinnebeelden van onze ondervindingen. Wat al tegenspoeden worden er niet gedragen! De schoonste plannen tot beverdering van onze wolvaart vallen gedurig in duigen; meer dan 's menschen krachten toelaten , worden daar van hem gedurig zwoegen en sloven voor 't brood van' hem en de zijnen gevraagd; afmattend is gedurig de aanhoudende arbeid, die aan ons ambt of beroep is verbonden. Wat al ziekten en pijnen zijn er in de wereld! Nu eens grijpen zij ons heftig voor een oogenblik aan dan vestigen zij zich voor een geruimen tijd in ons huis; bij menigeen belemmeren zij voor altijd de vrije beweging, het volle levensgenot, de frissche werkenslust. En dan de samenleving - 0, wat is zij ook menigmaal een bron van allerlei moeite, verdriet, worsteling, terwijl zij ons de lasten van zelfzucht, nijd, haat, wraakzucht dragen laat. Voegt daarbij de angst en zorgen tegen dreigende gevaren, die zich daar gedurig als onweerswolken mot hun eerste bliksemsstralen aan onzen horizon vertonen, - en allen weten wij het weer, dat wij hier niet enkel op rozen wandelen.

Neen, gaat door die ervaringen niet heen om suffend, om vol murmureeringen u neder te zetten; geeft u niet over aan wanhoop en vertwijfeling; zoekt niet lichtzinnig verstroeiing in den roos van 't onstuimig zingenot. Verheft uw hart tot Hem, bij wien uwe haren zijn geteld; hebt uw oog geopend voor de Vaderhand der almachtige heilige liefde; staat vast in 't geloof, dat God alle dingen ten goede doet medewerken hun, die Hem lief hebben; weet immer, dat Hij zijn kind kastijdt, om het zijner heiligheid deelachtig te maken; dat Hij zijn kind altijd kracht geeft naar kruis. En dan komt hier, om, in vereeniging met allen die gelooven, gesteund door de liefelijke klanken des orgels, God uw nooden te klagen in woorden als die van

Ps 42: 3a (de vrouwen alleen).
O mijn ziel wat buigt g'u neder?
waartoe zijt g'in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder;
Zoek in 's Hoogsten lof uw lust.

om aanstonds daarna vertroostend en zegevierend te juichen o.a. wat daar is uitgedrukt in

Vs. 5 (de geheele gemeente).
Maar de Heer zal uitkomst geven
Hij, die 's daags zijn gunst gebiedt
'k Zal in- dit vertrouwen leven,
En dat melden in mijn lied.
'k Zal zijn lof zelfs in den nacht
Zingen daar ik Hem verwacht,
En mijn hart, wat mij moog treffen,
Tot den God mijns levens heffen.

En dan verder:

"Alles, is hier onstandvastig, onzeker
Klopt niet de rouw om beurt aan elks huis?"

Ja, telkens weer treedt de dood tusschenbeide om de hechtste banden te verbreken; om een groot gemis te doen dragen; om de schoonste verwachtingen en heerlijkste idealen op eens weg te rukken. Gedurig worden de oude vaders en moeders opgeroepen; en hoe lang men hen ook mocht bezitten, toch is de besliste scheidensure smartelijk ,- omdat zij spreekt van zoo groot verlies van liefde en door ervaring verkregen, wijze voorlichting. En dan: hoe menigmaal beweent de moeder met hare kinderen den zorgvollen en arbeidzamen huisvader; hoe menigmaal doet dit de man de dierbare echtgenote, de teeder liefhebbende moeder van 't nog onverzorgde kroost. Nu eens staan ouders overstelpt van smart aan de groeve van hun veelbelovenden zoon; dan weer aan die van hunne begaafde, algemeen geprezen dochter. Heden staat de jonge dochter met een van één gereten hart bij 't lijk van hem, die haar levenssteun en levensgezel zou worden; morgen wordt dat weer den krachtige jongeling opgelegd bij 't lijk van zijne uitverkorene, die hier de hoop van zijn leven was. Vaak worden edele weldoeners door tal van beweldadigden betreurd; vaak worden bij uitstek nuttige leden der samenleving zoo onverwacht en zoo vroegtijdig weggerukt. En bij die scheidenssmart hooren wij ons telkens eene stem toespreken van eigen broosheid en vergankelijkheid; gedurig spreken ervaringen, aan eigen lichaam opgedaan, ons eveneens van die ure, waarin ons stof ook tot stof zal wederkeeren.

Welnu, wat doen wij bij zulke ondervindingen? Ontnemen die verliezen ons allen levenslust en alle opgeruimdheid, allen moed en alle werkenskracht? Leggen die stemmen ons het luchthartige woord op de lippen:

"laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij toch!"

Maar neen, de Christelijke hope lenigt onze smart; de Christelijke uitzichten vervullen ons met hemelsche, onvergankelijke schatten. Jezus Christus heeft ons "den dood te niet gedaan, en leven en onvergangkelijkheid aan 't licht gebracht door het evangelie". Ook door het feest van heden, door ons Paaschfeest, heeft het woord van den Meester eene ongekende kracht: "uw hart ontroere niet! Gelooft in God, gelooft in mij! In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. Ik ga heen om u plaats te bereiden." Heden leeren wij ook weer roemen:

Daar wacht een heil dat wij hier niet bevatten.
Daar waar de Heer bij zijn zaligen woont
Daar wordt onze armoe verrijkt met Gods schatten,
Daar onze smaadheid met eere gekroond!
Daar dreigt geen nood
Daar is geen dood
Paasch-Engel, draag ons in Abraharns schoot.

En daarom: ter neergedrukt door onze verliezen en door de gedachte aan eigen vergankelijkheid komen wij hier weer samen, om, in vereeniging met onze orgeltonen als eene sprake uit hoogore sfeeren, elkander te bemoedigen, met lust en kracht en opgeruimdheid te bezielen door

Gez. 189 : 2a (de vrouwen) 6 (de gemeente).
Eens zullen wij met Jezus leven,
Dan voelt, dan kent men geen verdriet;
Dat uitzicht moet ons nooit begeven:
Zij die gelooven haasten niet.

Die hoop moet al ons leed verzachten
Komt, reisgenooten 't hoofd omhoog!
Voor hen , die 't heil des Heeren wachten
Zijn bergen vlak en zeeën droog.
O Zaligheid niet af te meten!
O vreugd die alle smarten verbant
Daar is de vreemdlingschap vergeten
En wij, wij zijn in 't vaderland.

Wanneer wij alzoo een blik slaan op de afgelegde levensbaan, dan zijn het niet alleen de tot nu toe genoemde ervaringen, waarvan wij hooren spreken dan hooren wij ook nog de stem van zonde en schuld telkens. Hetzij wij denken aan ons bestaan in ons persoonlijk of in ons huiselijk leven; hetzij wij ons zelven aanschouwen in ons dagelijksch werk of in den vriendschappelijken omgang; hetzij wij ons ons voorstellen in ons streven voor de maatschappij of in onzen arbeid voor allerlei bijzondere personen, in de verschillende ervaringen van hun leven, - altijd stuiten wij nog op gebroken, tekortkomingen, zonden; altijd hooren wij daar nog in ons de beschuldigende stem des gewetens, zoodra wij ons in heiligen ernst plaatsen tegenover onze plichten, onze roeping, den wil van God, die ons is geopenbaard.

0 ja, als wij waarachtig eerlijk' zijn voor God en ons geweten, dan stemmen wij volmondig in met het woord van een Johannes: "indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, dan misleiden wij ons zelf en de waarheid is in ons niet."

En als wij dan oprecht en ernstig zijn, dan is ons dat schuldgevoel smartelijk; dan staat het bij ons vast, dat door den heiligen God die zonde niet kan worden geduld in Zijne gemeenschap; - en toch in die gemeenschap alleen kan ons eeuwig leven, rust, voldoening, zaligheid ten deel vallen.

Zullen wij daarom door 't besef onzer zondigheid vervuld worden van angst en vreeze; zullen wij bevend opzien tegen het oordeel Gods; zullen wij misschien wanhopig worden, en, een Judas gelijk, den moed verliezen om te leven? Maar neen, wij luisteren naar de Evangeliestemmen van 't verloren schaap, de verloren penning, den verloren zoon; wij nemen ter harte den vollen inhoud van Jezus openbaring van Gods Vadernaam. Vertroostend laten wij ons verzekeren, dat daar vergiffenis is bij den Vader voor zijn waarachtig berouwhebbend en zich bekeerend kind; dat wij, in de gemeenschap van Jezus Christus, den heilige, vast staande op het pad, dat ons tot de heiligheid brengt, zijn opgenomen in de heilige zalige gemeenschap van onzen eeuwigen Vader der heilige liefde. En, bezwaard met het besef onzer zondigheid, komen wij weer op naar hier, om 't licht des Evangelies te doen nederdalen in ons onrustig hart, en vertroostend spreken wij met de klanken des orgels uit deze woorden van

Gez. 38: 6.
Dat heet godelooz' ontferming,
Dat, genade, rijk en vrij!
God schenkt redding, schenkt bescherming,
Schenkt z'aan zondaars schenkt z' ook aan mij
Dan zelfs, als mijn onvermogen
Als mijn diep bederf mij smart,
Toont hij 't godlijk Vaderhart
Zijn verlossend mededoogen
God is liefd', o Englenstem
Menschentong verheerlijkt hem!

Wat is verder de macht der zonde in de wereld nog groot! Ja, wij worden hier en in oogenblikken van stille overpeinzing wel eens machtig aangegrepen door den Heiligen Geest, die ons met heiligen ijver bezielt, om voortaan met alle kracht te jagen naar de volmaaktheid des Hemelschen Vaders; die ons beslist weer doet besluiten, om waarachtig den Heiland te volgen in voor- en tegenspoed, in leven en sterven. Maar als wij daarna weer in aanraking komen met de vaak zoo koude werkelijkheid; als wij weer ons bewegen in al onze beslommeringen, te midden van alles, waarmede de wereld ons omringt en tot ons komt, o! dan is het zoo zwaar, getrouw te blijven aan den Heiligen Geest, dan is de macht der verleidingen en verzoekingen op ons nog zoo ontzettend groot. En slaan wij verder onze blikken eens over de menschheid: wat zijn daar de verwoestingen door de zonde aangericht, nog gedurig vreeselijk uitgestrekt; wat is de macht van het ongeloof groot en overmoedig en brutaal; wat zijn de knieën veel in getal, die zich nog buigen voor allerlei bijgelovigheden! Groot is de tegenkanting, die de arbeid voor, 't Godsrijk van Christus nog overal vindt; miskenning en lijden is nog zoo menigmaal het deel van die edele strijders, die de ware heilgoederen van de menschheid willen brengen; schitterend zijn de overwinningen nog menigmaal, die daar worden behaald door zonde, ongeloof en bijgeloof; lauwheid en flauwheid in den strijd voor de dingen des geestes treffen wij nog zoo vaak en zoo sterk aan, onder hen zelfs, die naar Christus zich noemen.

Wat is de uitwerking weer van die opmerkingen, van die ervaringen? Zullen wij den strijd voor alles wat goed en edel en schoon en liefelijk en welluidend is, staken? Zullen wij op geestelijk gebied werkeloos ons nederzetten met trage handen en slappe knieën. Zullen wij vertwijfelend meenen dat tenslotte toch de nederlaag is voor 't Godsrijk van Christus? Zullen wij onze liefde voor dat Godsrijk dood drukken?

Maar neen, wij willen luisteren naar wat ons wordt gepredikt door Israëls uitverkiezing, door 't verhaal van den zondvloed en door Elia's daad op den Karmel. Wij stemmen in met een Jesaja, - beneden wien wij wel niet mogen staan in geloof, - "eenmaal zal de aarde vol zijn van de kennis des Heeren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken". Met Paulus willen wij roemen, dat eens de "volheid der Heidenen zal ingang en dan gansch Israël zalig worden", dat eenmaal alles aan den Zoon zal onderworpen worden, dat dan de Zoon zich zal onderwerpen aan Hem, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. Het Christelijk Paaschfeest maakt ons Jezus zegepraal zeker; zijn woord is de waarheid: "ook de poorten der hel zullen zijne gemeente niet overweldigen"; eenmaal zal het zijn "ééne kudde onder ééne herder." En hoe groot dan ook de macht van zonde, ongeloof en bijgeloof moge wezen, wij blijven vertrouwen op de almacht der heilige liefde Gods, die tenslotte zeker zal overwinnen alles wat zich tegen haar rijk verzet. En in 't aangezicht van de grootste tegenstrevende machten, komen wij bemoedigd samen, en in vereeniging met allen die gelooven, blijven wij, -gesteund door de kracht des orgels, met onbeklemde borst jubelen:

Gez. 156 : 4, de eerste 4 regels door de vrouwen.
Gij Christen! die op Hem vertrouwt
Gii moet geen dreigen vreezen
Die God die van den heeml schouwt,
Zal ons een toevlucht wezen

En dan de gemeente:

Der legerscharen Heer
Waakt voor zijn woord en eer,
Geeft ons geduld in nood
En kracht, en moed in dood;
Wie zou dan dreigen vreezen ?

Wat al goede besluiten, wat al edele gedachten, wat al schoone levensrichtingen hebben wij nu weer ons voor den geest geroepen! En al hebben wij gedurig ook even den goeden grond voor dat alles aangestipt, toch bevreemdt het mij niet, als nog gedurig de moeiten, de strijd, de zelfverloochening, het kruis, die daarvoor moeten worden gedragen, den mensch het "wie is tot al deze dingen bekwaam?" op de lippen leggen. Spreekt dat uit, om zoo zelf steeds dieper te gevoelen, dat alleen ernstige inspanning ons aan het goede getrouw kan doen zijn; maar niet om daardoor uw moed te verliezen; niet om in vollen ernst te blijven twijfelen aan de mogelijkheid van dat alles in u. Ons is gegeven "de weg, de waarheid en het leven, waardoor wij tot den Vader komen;" wij hebben "door 't geloof in den naam van Jezus Christus de macht om kinderen Gods te worden." Ja, op dien Christus kunnen wij vertrouwen, die tot Verlosser, Heilig- en Zaligmaker is gegeven. Hij mocht eenmaal uitsproken "wie van u overtuigt mij van zonde?" "Het is mijne spijze, dat ik doe den wil Desgenen, die mij gezonden heeft." In de schijnbare nederlaag, door Hem geleden, mocht Hij roemen: "Ik, heb de wereld overwonnen"; en Hij ging den dood in, niet met eene schuldbelijdenis op de lippen, maar met de vrijmoedige verzekering voor God: xxx

"Vader! Ik heb volbracht het werk, dat Gij mij te doen gegeveE n bij uitnemendheid dringt weer ons Paaschfeest ons, om volkomen te vertrouwen op Hem, van wien wij heden weer met Paulus mogen verklaren: "Hij is krachtig voor den Zoon van God naar den geest der heiligheid verklaard, door de opstanding uit de dooden." Ja, aan dien Christus willen wij ons verbinden, om blijde, getroost, moedig, vol vrede en zaligheid te zijn en te worden onder al onze ervaringen; om verlossing en heiliging te verwerven en te brengen; om zalig te zijn in leven en in sterven. Maar hier willen wij dan ook telkens weer komen, om dien Christus in zijn waar karakter en zijne blijvende waarde ons te laten prediken; om door die prediking tolkens weer bij vernieuwing aan Hem ons te verbinden als de ranken aan den wijnstok; steeds meer Hem te horen volgen als onzen goeden Herder, als onzen Oversten Leidsman en Voleindiger des geloofs: - om steeds weer opnieuw, in vereeniging met de bezielende tonen des orgels, als onze levenskeuze ,uit te sprekon:

Gez. 48 :10.
Ja, U kiest ons hart
eeuwig tot zijn' Koning!
Onder vreugd en smart
Geld uw liefd' ons 't meest,
Strekk' ons hart uw Geest
Eeuwig tot een woning!

En 'zoo hebben wij dan ons orgel ons hooren toespreken met het oog op onze verschillende levenservaringen; zoo hebben wij dan nu reeds kunnen ervaren, dat het ons veel goeds kan doen gevoelen. Neemt het dan als zoodanig aan; gemeente! Maar bedenkt daarbij wel: niet alleen op de prediking, ook op de taal van het orgel is de gelijkenis van den zaaier van toepassing: draagt dan altijd zorg dat ook dit geetelijke zaad in uw hart eene goede aarde vinde, die bekwaam is om goede levensvruchten op te leveren! Niet werktuigelijk, maar door onze geestelijke werkzaamheid, wil God ook door deze middelen in ons werken beiden het willen en het werken.

Zoo hebben wij dan ons orgel ons hooren toespreken; en ik aarzel niet de met roem bekende makers geluk te wenschen met dit goed geslaagde werk; den uitvoerders van deze zaak in ons midden gelijk te wenschen met deze schoone onderneming.

Zoo sta het daar en spreke schoon tot in lengte van dagen, hun die het oprichtten, tot eer en tot genot!

Zoo sta het daar en spreke schoon tot in lengte van dagen, der gansche gemeente ten rijken geestelijken zegen!

Daartoe dragen wij het dan nu met vertrouwen op aan u, wiens hand en hoofd en hart het voortaan moeten besturen! Wees gij dan voortaan, niet alleen als onderwijzer der jeugd, maar ook door de tonen, die gij hier laat hooren, de bewerker, van het goede en edele, in de harten der volwassenen ook!

Daarvoor geven wij dan nu dit orgel over aan u, gemeente! Bewaar en waardeer het als een dierbaar kleinnood! Gebruik het waarachtig goed - tot verheerlijking van God, tot eeuwig heil van u allen! Amen.

PS. 72 11.
Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen!
Men loov' Hem vroeg en spâ!
De wereld hoor' en volg' mijn zangen
Met Amen, Amen, na!