Beschrijving van de dispositieverzameling Bouman
Inleiding
Het eerste deel van zijn verzameling is gedateerd 1930. De cahiers hebben het
bombardement van Rotterdam overleefd. In een interview met Laurens-organist Jan
Hermanus Besselaar (Rotterdam 29 september 1874 – Rotterdam 19 september 1952)
over door het bombardement op Rotterdam verwoeste orgels staat hierover het
volgende:
Deze nauwkeurige
cijfers danken wij aan het minutieuze registratie-werk van mr. A. Bouman,
secretaris van den Nederlansche Klokken- en Orgelraad, die reeds als student
omtrent alle orgels te Rotterdam de uitvoerigste gegevens had verzameld. Deze
aanteekeningen heeft mr. Bouman kunnen redden […][2]
-
20 cahiers met disposities;
-
2 cahiers met kladversies van de beschrijvingen;
-
een index.
De meeste cahiers zijn voorzien van een romeins volgnummer. In een enkel geval
ontbreekt dat, dan wel is de oorspronkelijke kaft zoekgeraakt. Ik heb de
indeling die Bouman heeft gehanteerd zo veel als mogelijk gevolgd en alleen daar
waar nodig zelf de nummering gecorrigeerd waar ik dat in verband met de
overzichtelijkheid nodig vond. In die gevallen heb ik mijn aanvullingen/correcties
in onderstaande tabel tussen blokhaken geplaatst[5].
De 20 cahiers met disposities zijn als volgt ingedeeld:
Nummer |
Inhoud[6] |
Datum |
Aantal |
I |
Disposities van orgels te ROTTERDAM |
1930 |
142 |
II [-A]
|
Disposities van orgels uit de omstreken van ROTTERDAM |
1930 |
63 |
[II-B] |
Disposities van orgels uit de omstreken van UTRECHT |
1930 |
83 |
III [-A] |
Disposities van orgels te UTRECHT |
1930 |
69 |
[III-B] |
Disposities van orgels te HAARLEM en omstreken |
1930 |
38 |
IV |
Disposities van orgels in NEDERLAND
(provincies UTRECHT en Westelijk GELDERLAND) |
1931 |
105 |
V |
Disposities van orgels in ZUID-HOLLAND |
1931 |
77 |
VI [-A] |
Disposities van orgels in de Stad GRONINGEN en de provincie FRIESLAND |
1932 |
195 |
VI [-B] |
Disposities van orgels in de provincie GRONINGEN en DRENTHE |
1948 |
85 |
VII [-A] |
Disposities van orgels in de provincies ZEELAND, NOORD-BRABANT en
LIMBURG. |
1933 |
90 |
[VII-B] |
Geen titel (betreft een vervolg op de provincie Noord-Brabant) |
z.d. |
126 |
VIII-A |
Orgels in AMSTERDAM en randgemeenten |
1941 |
177 |
VIII-B |
Orgels in de provincie NOORD-HOLLAND |
1934 |
125 |
VIII-C |
Disposities van orgels in de provincies Oostelijk GELDERLAND +
OVERIJSSEL. |
1934 |
149 |
IX |
Disposities van orgels in de provincie ZUID-HOLLAND |
1934 |
126 |
X |
Disposities van orgels in BELGIË (Antwerpen, Mechelen, tentoonstelling
1935, Leuven, Oostelijk België.) |
1935 |
62 |
XI |
Disposities van orgels in BELGIË (Noordelijk België, Zuidelijk België,
Brussel, Westelijk België) |
1936 |
70 |
XII |
Disposities van orgels in FRANKRIJK |
1938 |
94 |
XIII [-A] |
Disposities van orgels in DUITSCHLAND |
1938 |
34 |
[XIII-B] |
Disposities van orgels in ZWITSERLAND en ITALIË |
1938 |
20 |
Totaal |
|
|
1930 |
Helaas dekt de vlag niet altijd de lading. In de vorm waarin de scans zijn
aangeleverd zijn er beschrijvingen
die niet op de juiste plek zitten. Dat kan allerlei oorzaken hebben, zoals”
-
een latere provinciale herindeling;
-
Bouman noteerde twee Duitse beschrijvingen tussen de beschrijvingen van
Gelderland; Emmerich is ook maar nauwelijks de grens over….;
-
de verzameling ontwikkelde zich tot groeidocument waarbij beschrijvingen zijn
toegevoegd op plekken waar nog ruimte was;
-
in geval van verplaatsing van een orgel werd de beschrijving uit het ene deel
geschreurd en los in het andere gevoegd[7];
-
mogelijk zijn beschrijvingen na raadpleging niet op de juiste plek teruggelegd;
-
een enkele keer wilde hij kennelijk nog ergens langs gaan. Op die pagina’s staan
in de kop enkel een plaats en een locatie genoemd, soms enkel nog maar de
plaats.
De volgorde als op de scans is in deze uitgave leidend geweest. Dat iets niet
(meer) op een logische plek zit, is geaccepteerd.
Uit de paginanummering blijkt trouwens dat hier en daar een pagina
ontbreekt.
In de Utrechtse universiteitsbibliotheek zijn 4 cahiers aan de in
bovenstaande tabel genoemde toegevoegd, een inhoudsopgave van Bouman zelf, een
latere inhoudsopgave opgesteld door Den Toom aan de hand van diens kopiën van
het manuscript en twee cahiers met kladnotities van Bouman. Een vroeger door mij
nageslagen cahier met gegevens over orgels in Noord-Duitsland is kennelijk
verloren gegaan.
Bouman heeft later aanvullende informatie tussengevoegd. Ook zijn, bijvoorbeeld
bij de verplaatsing van een orgel naar een andere kerk, pagina’s uitgescheurd en
in andere cahiers gevoegd. De bladzijden opmerkelijk gepagineerd. Er zijn delen
waar slechts een paginanummer in de rechter bovenhoek staat en geldt dat nummer
voor zowel de linker als de rechter pagina. Ook komt het voor dat iedere pagina
genummerd is. In mijn index houd ik consequent Boumans nummering aan.
Qua volume laat Bouman de andere verzamelingen achter zich. In tegenstelling tot
bijvoorbeeld de verzameling van tijdgenoot Van Meurs, hanteerde Bouman ruimere
grenzen. Hij beperkte zich niet tot orgels in kerken en publieke gebouwen, maar
legde ook informatie vast over orgels in theaters[8],
in het buitenland en - veel meer dan de andere 20e eeuwse opstellers
- over orgels in particulier bezit[9].
Bouman had een mooi duidelijk handschrift. Ruimtegebrek noodzaakte hem om bij
gegevens die hij later toevoegde (zoals verdere lotgevallen, overige bronnen[10],
mixtuursamenstellingen etc.), over te schakelen op een veel kleiner lettertype,
hetgeen de leesbaarheid niet altijd ten goede is gekomen. Zijn cahiers ogen
primair als werkdocumenten. Bouman heeft voor tot vastlegging over te gaan,
gebruik gemaakt hebben van kladversies. Er zijn wee cahiers met kladaantekeninen
bewaard gebleven.
Datering
De verzameling kent drie fases van ontstaan:
-
het overgrote deel is ontstaan voor 1940, met correcties uit later tijd;
-
een klein deel dateert uit de periode van de oorlog tot begin jaren vijftig;
-
na Boumans verhuizing naar het noorden voegde hij tot begin van de jaren
negentig informatie toe over enkele instrumenten in Groningen, Friesland en
Drenthe. In vergelijking tot de beide andere fases zijn de beschrijvingen uit
deze laatste zeer globaal.
Omdat hij op sommige locaties meer dan eens is geweest en iedere keer nieuwe
informatie toevoegde, leverde die wijze van werken een enkele keer een
opmerkelijke opsomming op. Bij de Utrechtse Katholieke Kerkmuziekschool
bijvoorbeeld, noemde hij drie instrumenten uit resp. 1925, 1926 en 1940[11].
Echter het orgel uit 1925 bestond op het moment van vastlegging niet meer, dat
was verwerkt in het instrument van 1940.
Globale opzet
Op hoofdlijnen hanteert Bouman bij zijn beschrijvingen in fase 1 en 2 de
volgende opzet:
-
locatie orgel, voor zover van toepassing is hieraan het stadsdeel toegevoegd;
-
de dispositie[12]
incl. speelhulpen, overzichtelijk in kolommen. Slechts sporadisch blijft de
dispositie achterwege;
-
meestal de manuaal- en pedaalomvang;
-
globale historische informatie.
Hij probeerde die informatie per instrument op één pagina te krijgen. Bij wat
grotere instrumenten lukte dat niet en waren meer bladzijden nodig. Voor de
beschrijving van het Groningse Martini-orgel had hij maar liefst 12 pagina’s
nodig. We mogen er vanuit gaan dat hij bijna al de door hem beschreven orgels
ook daadwerkelijk bespeeld heeft. Slechts bij een enkele beschrijving staat
nadrukkelijk ‘niet bespeeld’. Over het moment van zijn bezoek aan het
betreffende orgel vermeldt hij niets. Slechts een enkele keer is daar uit een
andere bron iets over bekend. Zo schreef hij op 15 november 1935 aan zijn
Groningse collega Johan van Meurs dat hij op 18 september het orgel van de
Sionskerk (VI 25) in die stad had bezocht. Hij was niet tevreden over dit
instrument[13].
Pas bij latere beschrijvingen, pak weg vanaf de 2e helft van de jaren
zeventig, is een datum van bezoek genoteerd.
In de dispositieverzameling en elders in Boumans nalatenschap zijn drie korte
overzichtjes gevonden met marginale informatie over verder (nog) niet nader
beschreven orgels in Leiden (8 locaties), Parijs (10 locaties) en Amsterdam (6
locaties met een theaterorgel). Mogelijk bewaarde hij dergelijke overzichtjes
als leidraad voor een volgende bezoek aan die locaties.
Met name in de eerste delen vermeldde Bouman onderaan de beschrijving marginaal
iets over de voorganger van het beschreven instrument[14].
Voor wat betreft de plekken waar hij gewoond heeft, zal hij dergelijke
informatie ter plekke verkregen hebben. Opvallend is dat hij ook bij veel orgels
in Friesland informatie over de vroegere instrumenten heeft vermeld. Mogelijk
heeft hij die gegevens ontleend aan de publicaties uit de dertiger jaren van
A.P. Oosterhof in de Leeuwarder Courant.
Voor wat betreft de naamgeving van kerken zat hij duidelijk in een
overgangsgebied. Hij heeft het enerzijds over de Duyststraatkerk in
Rotterdam-Delfshaven (I 44) en anderzijds over de Gereformeerde kerk aan het
Bospolderplein in Rotterdam-Delfshaven (I 50). Deze laatste kerk zou later
Bospolderpleinkerk genoemd worden. Op latere momenten voegde hij additionele
informatie toe zoals:
-
een enkele verbetering;
-
mixtuursamenstellingen;
-
actualisering, bijvoorbeeld als het instrument intussen gewijzigd was;
-
informatie over de toepaste mensuur, het gebruikte materiaal, de ouderdom;
-
de juiste tractuur (hij vermeldde die direct na de locatie);
-
een enkele keer de winddruk;
-
een overzicht van ondersteunende documentatie[15].
Door het moment van vastlegging zijn Boumans beschrijvingen veelal de laatste
voorafgaande aan de na-oorlogse restauratiegolf.
De gegevensverzameling is een aselecte verzameling. Bouman streefde immers niet
naar een complete inventarisatie, maar legde slechts vast wat hij tegen kwam.
Het heeft dan ook weinig zin om te filosoferen waarom een bepaald orgel niet in
zijn verzameling is opgenomen. Toch zou ik hierop één uitzondering willen maken.
Vrijwel overal in Nederland heeft hij de orgels in de hoofdkerken beschreven,
behalve in Zeeland waar een beschrijving van de orgels in het Middelburgse
Abdijcomplex (de Nieuwe Kerk en de Koorkerk) ontbreekt. Deze instrumenten zijn
weliswaar in 1940 verwoest, maar dat geldt ook voor het wel door hem beschreven
orgel van de Waalse kerk in die stad.
Bouman heeft later om uiteenlopende redenen wel een fors aantal beschrijvingen
geactualiseerd.
Verzameling manifesteert zich dan ook zoals aangegeven als werkdocument.
Soms kraste hij een bestaande beschrijving door en maakte een nieuwe, in de
meeste gevallen schreef hij aanvullingen bij de oorspronkelijke beschrijving.
Een enkele keer is het overzicht verloren gegaan als hij aan een bestaande
beschrijving nieuwe informatie toevoegde. Zo noemt hij bijvoorbeeld in zijn
eerste beschrijving een Mixtuur IV-VI, terwijl hij later de samenstelling van
een VI-sterke Mixtuur toevoegde. Kennelijk had een wijziging plaatsgevonden,
maar die vermeldde hij niet.
De later door Bouman aan zijn beschrijving toegevoegde ondersteunende
documentatie kan feitelijk geen ‘bronvermelding’ genoemd worden. Bron voor de
beschrijving is altijd Bouman-zèlf. In zijn aanvullingen gaat het om later
gevonden publicaties waarin het betreffende orgel genoemd wordt. Zo’n publicatie
kan zowel een gedetailleerd artikel zijn, als slechts een mededeling in een
vakblad waarin sec de bouwopdracht van het betreffende orgel wordt gememoreerd.
De diversiteit in de toegevoegde bronnen
illustreert Bouman evenwel als een belezen man. Bij beschrijvingen van als
gevolg van het bombardement op Rotterdam verwoeste instrumenten, zette hij kort
Ԡ14
Mei 1940’[16].
Een enkele keer voegde hij een nieuwe pagina in met informatie uit andere bron.
Het moment van actualisering is geheel situationeel, maar bronnen na circa 1950
worden niet meer genoemd. Mogelijk raakte zijn verzameling toen wat op de
achtergrond en voegde hij slechts incidenteel nog wat toe.
Voor wat betreft deel 1 is de laatste aanvulling uit 1970, de brand in de
Rotterdamse Sandelingpleinkerk. Voor wat betreft deel 2 de wijziging van de
Noorderkerk te Bunschoten-Spakenburg in 1951.
In de inleiding attendeerde ik erop dat Teus den Toom aan de gekopieerde cahiers
van Bouman een fors overzicht heeft gevoegd van de projecten waarbij Bouman als
adviseur betrokken was. Over weinig van die activiteiten is maar iets in de
dispositieverzameling terug te vinden. Was hij strikt in het scheiden van
zakelijk en privé, raakte de verzameling vanaf pakweg begin jaren vijftig op de
achtergrond of had hij van iedere adviesopdracht een dossier en was vermelding
in de dispositieverzameling daarom niet nodig?
Opvallend is dat Bouman bij huisorgels wel vermeldt welke registers uitsluitend
in bas of discant aanwezig zijn, maar bij de overige stemmen niet expliciet
aangeeft wanneer deze in bas en discant verdeeld zijn.
Vergelijken we in deel 1 de beschrijving van het vroegere Laurens-orgel
(vastlegging 1930) met die van het na-oorlogse transept-orgel van diezelfde kerk
(vastgelegd 1959 of later), dan zien we hoe Bouman steeds gedetailleerder te
werk ging. Bij het transeptorgel vermeldt hij nu bijvoorbeeld ook meteen
informatie over de mensuren, de kernfasen, de steminrichting en het materiaal
waarvan bijvoorbeeld de tongen en de conducten gemaakt
zijn, een wereld van verschil.
De basisopzet is in alle delen gelijk, qua uitvoering zijn er toch significante
verschillen. Deel 1 is systematisch geordend, duidelijk op basis van op eerdere
momenten verzameld materiaal. Bij de volgende cahiers is dat alleen bij het
eerste gedeelte. Door de (soms vele) aanvullingen raakt zonder index in die
cahiers hier en daar het overzicht zoek.
In deel 1 bevindt zich geen enkele beschrijving waaraan later niets is
toegevoegd. In latere delen staan wel beschrijvingen waarop niets is gewijzigd
of gecorrigeerd.
Opvallend is dat bepaalde zaken ontbreken. Zo meldde Bouman geen informatie
m.b.t. de soort windvoorziening[17].
Deel IV is een stuk kariger v.w.b. historische informatie. Ook ‘struinde’ hij
daarin niet meer alle kerken in de genoemde dorpen af, maar beperkte hij zich
veelal tot één (veelal Hervormde) kerk. Informatie over vroegere orgels komt
eveneens niet meer aan bod.
In de delen VI-A en VI-B is een groot verschil tussen de volumes van de orgels
in Friesland, Groningen en Drenthe. Friesland is rijk vertegenwoordigd,
Groningen veel minder, terwijl Drenthe maar beperkt wordt besproken[18].
Voor wat betreft het Groningse deel is dat bijzonder: toen in de loop van de
jaren dertig van rijkswege een lijst opgesteld moest worden van orgels die in
oorlogstijd dienden te worden gevrijwaard van de (in toenmalige ogen) meest
dreigende vijand te weten metaalversmelting, legde Bouman als één van de
samenstellers, de conceptlijst voor wat betreft de Groningse orgels aan zijn
collega Johan van Meurs voor. Door Van Meurs’ grote kennis van het Groninger
orgelbezit konden nog twaalf instrumenten aan de lijst toegevoegd worden[19].
Van die toegevoegde instrumenten is nauwelijks iets in Boumans cahiers terug te
vinden. In de delen VI worden de beschrijvingen gaandeweg kariger. Qua
handschrift lijken ze op een later moment te zijn opgesteld. Veelal zijn het
slechts de disposities en ontbreken gegevens als bouwer, bouwjaar en de
gebruikte bronnen. Bovendien zijn het doorgaans alleen historische instrumenten
en komen eigentijdse orgels nauwelijks meer voor. Instrumenten waarbij hij als
adviseur betrokken was geweest, komen in beperkte mate in latere delen aan bod.
In deel VI-A duiken ineens recentere beschrijvingen op van orgels in Groningen
en Friesland, een en ander is ongetwijfeld gevolg van Boumans verhuizing naar
het noorden. Deze beschrijvingen zijn (mogelijk als gevolg van ruimtegebrek?)
afwijkend genoteerd, de registers staan niet meer in kolommen onder elkaar, maar
in de vorm van doorlopende tekst. Het meest recente orgel van de later
toegevoegde instrumenten dateert uit 1991.
In deel VII vermeldt Bouman bij veel instrumenten die in de Tweede Wereldoorlog
verwoest zijn veelal Ԡ
1945’, terwijl een aantal van deze orgels al in 1944 door oorlogsgeweld ten
onder is gegaan. Uit dit deel blijkt duidelijk hoe het orgelbezit in de
zuidelijke provincies geleden heeft in de laatste twee oorlogsjaren.
Deel VIII-A valt op doordat daarin verhoudingsgewijs veel meer recentere
instrumenten aan bod komen. Omdat hij lang in dan we vlak bij Amsterdam woonde,
is dit deel ook meer actueel gehouden dan andere delen.
Is in deel VII nog een strakke groepering per provincie, in deel VIII-C staan de
orgels van Gelderland en Overijssel deels door elkaar.
Geografische spreiding van de verzameling
Provincie |
Aantal |
%
totaal |
%
NL |
Groningen |
92 |
4,9 |
5,7 |
Friesland |
164 |
8,5 |
10,1 |
Drenthe |
24 |
1,3 |
1,6 |
Overijssel |
54
|
2,9 |
3,4 |
Gelderland |
155 |
8,2 |
9,5 |
Utrecht |
189 |
9,9 |
11,6 |
Noord-Holland |
336 |
17,5 |
20,6 |
Zuid-Holland |
393 |
20,5 |
24,0 |
Zeeland |
22 |
1,2 |
1,6 |
Noord-Brabant |
104 |
5,5 |
6,4 |
Limburg |
88 |
4,3 |
5,5 |
Subtotaal |
1641 |
x |
100 |
Ned. Indië |
3 |
0,3 |
x |
Buitenland |
286 |
15,0 |
x |
Totaal
|
1930 |
100 |
x |
Het accent van de verzameling ligt voornamelijk op de provincies Zuid- en
Noord-Holland en in wat mindere mate op de provincie Utrecht. De overige delen
van Nederland komen beperkter aan bod.
Het valt op dat Bouman geen cahiers heeft gewijd aan Flevoland, terwijl hij de
plaatsing van orgels in de Noordoostpolder en in Oostelijk Flevoland toch heeft
meegemaakt[20].
Ook heeft hij maar zeer beperkt aandacht besteed aan de orgels in de toenmalige
koloniën, terwijl ook in die contreien een aantal Nederlandse orgelmakers
werkzaam was.
De cahiers met orgels in het buitenland illustreren Bouman als een bereisd man
die ook buiten onze landsgrenzen veel instrumenten heeft bezocht en bespeeld.
Hij was een van de weinigen op orgelgebied die dat al in de periode voor de
tweede wereldoorlog deed.
Spreiding van de verzameling qua aard locatie[21]
Locatie |
% |
Nederlands Hervormd |
35,0 |
Gereformeerd |
17,0 |
Rooms Katholiek[22] |
23,5 |
Overige denominaties |
12,0 |
Huisorgel |
3,1 |
Theaterorgel |
1,0 |
Overige locaties[23] |
8,4 |
Totaal |
100 |
Deze percentages moeten uiteraard met de nodige voorzichtigheid gehanteerd
worden, want van orgels waarvan het Bouman niet lukte om toegang te krijgen,
zijn in zijn verzameling geen gegevens opgenomen. Het ziet er echter naar uit
dat Bouman, ondanks zijn vele activiteiten op het Gereformeerde kerkerf, voor
wat betreft zijn verzameling geen speciale voorkeur voor een denominatie had. Er
is sprake van een voor zijn tijd opvallend zeer gemêleerd beeld.
Slot
De verzameling Bouman is van hoog niveau. Uit analyse bij de annotatie blijkt
dat hij nauwelijks fouten maakte in zijn beschrijvingen[24],
daarnaast berusten alle beschrijvingen op eigen waarneming. Net als bij iedere
andere dispositieverzameling vinden we ook in die van Bouman informatie die tot
dusver nergens is aangetroffen.
In tegenstelling tot de dispositieverzameling Boogaart waarvan de samenstelling
een beperkt aantal jaren beslaat (1949-1959) en als het ware gesproken kan
worden van een tijdscapsule, gaat dat bij de dispositieverzameling Bouman niet
op omdat die op een veel langere periode betrekking heeft.
[1]
Zie bijvoorbeeld de hoeveelheid materiaal die hij beschikbaar stelde
voor Cor Doesburgs boek Orgels
bij de omroep in Nederland (Naarden 1996).
[2]
n.n., Rotterdams orgels. Wat
verloren ging en wat behouden bleef. Orgel der Groote kerk een smadelijk
verlies. Rotterdamsch
Nieuwsblad, 18-06-1940, 3e blad, 1.
[3]
Jan van Bommel Jzn., Daar kerkte
Rotterdam (Leiden 1965).
[4]
Helaas moet ook een en ander verloren zijn gegaan. Het deel m.b.t.
noord-Duitsland bijvoorbeeld, dat ik vroeger heb mogen raadplegen, is
kennelijk niet bewaard gebleven.
[5]
Verder in deze publicatie laat ik die blokhaken achterwege.
[6]
Hier en daar verschilt de aanduiding op de kaft met die op de
titelpagina en of de daadwerkelijke inhoud. Voor de overzichtelijkheid
is in deze tabel de titelpagina leidend.
[7]
Zo bevindt zich tussen Boumans beschrijvingen van orgels in Leeuwarden
een dispositie van het orgel in de H. Hart-kerk, in die stad heeft
echter nooit een kerk met die naam gestaan. Het betreft hier het orgel
van de H. Hart-kerk in Tilburg dat in 1978 in de Leeuwarder Koepelkerk
is geplaatst.
[8]
Een andere opsteller, Johan van Meurs, had in 1931 tijdens zijn vakantie
in Zeeland in Vlissingen zowel het orgel van de Jacobskerk als dat van
het toenmalige Alhambra-theater bezocht. Hij nam in zijn
dispositieverzameling evenwel enkel gegevens over het orgel van de
Jacobskerk op.
[9]
Reden dat Bouman veel orgels in particulier bezit heeft kunnen opnemen,
is mogelijk dat bevriende orgelmakers zoals de Gebr. van der Kley en
Strunk hem op de hoogte stelden van de standplaats van deze instrumenten.
[10]
Aan sommige bronnen ontleende hij veel informatie, in andere door hem
vermelde bronnen werd het beschreven orgel slechts terloops genoemd.
[11]
Later voegde hij daar ook nog een 19e eeuws secretaire-orgel
tussen.
[12]
Bij tongwerken plaatste hij consequent een ‘T’ achter het betreffende
register;
[13]
GAG, inv.nr. 1618/1. Bouman vond dit instrument onjuist gemensureerd.
Pas in 1937 werd het door de NKO goedgekeurd (De Harp, 32/5 [1937], 36).
[14]
Bij de telgegevens m.b.t. zijn verzameling, is in die gevallen uitgegaan
van twee beschreven instrumenten, behalve in die gevallen waarbij hij
met een vroeger instrument een voormalig binnenwerk bedoelde.
[15]
Niet alle door Bouman genoemde bronnen zijn op dit moment al digitaal
ontsloten, hetgeen bij de annotatie omissies oplevert.
[16]
Bij instrumenten die als gevolg van latere bombardementen in de oorlog
verloren gingen, deed hij iets vergelijkbaars:
† en de datum van
vernietiging. Overigens zijn meer door hem beschreven orgels tijdens de
2e wereldoorlog verloren gegaan. Hij was daarvan op
detailniveau kennelijk niet altijd van op de hoogte.
[17]
Dit geldt ook voor de meeste tijdgenoten. Tijdgenoot Van Meurs begon bij
zijn dispositieverzameling pas op een later moment de soort
windvoorziening te vermelden. Ook in de vakbladen werd de aard van de
windvoorziening pas veel later een issue.
[18]
Bouman wijkt daarin niet af van andere dispositieverzamelingen. Alleen
in de dispositieverzameling van van Meurs is Drenthe rijkelijk
vertegenwoordigd.
[19]
Brouwer 2017, 72. Van Meurs voorzag ook Vente van aanvullende informatie
over Groningse orgels.
[20]
Vanaf begin jaren vijftig werden kerken in de Noordoostpolder en later
de Flevopolder van orgels voorzien. Bij enkele was Bouman zelfs als
adviseur betrokken.
[21]
In dit overzicht is het kerkgenootschap op het moment van samenstelling
aangehouden. Gegevens over instrumenten buiten onze landsgrenzen zijn
niet in dit overzicht meegenomen.
[22]
In deze rubriek zijn ook orgels in RK kloosters opgenomen.
[23]
Hieronder worden verstaan: concertzalen, scholen, stadhuizen, musea,
alsmede orgels die op moment van opname nog in de werkplaats van een
orgelbouwer stonden, zonder dat al een bestemming aangegeven kon worden
etc.
[24]
In beschrijvingen die Bouman op latere leeftijd maken zitten soms enkele
slordigheden.
[25]
W.D. van der Kleij en W.H. Zwart,
Repertorium van orgelberichten voorkomend in “Stemmen voor Waarheid en
Vrede”. De Mixtuur,
nr. 11 (1973), 194-206.