Beschrijving van de dispositieverzameling Bouman

Inleiding         

 Al op jonge leeftijd bezocht en bespeelde Bouman talloze orgels. De disposities ervan schreef hij in cahiers. Soms noteerde hij enkele klankimpressies en historische bijzonderheden. Zo ontstond uiteindelijk een ongekende verzameling gegevens, een verzameling die die van Broekhuyzen qua omvang evenaarde, en die als voordeel had dat ze op eigen waarneming berustte. Deze documentatie zou de basis vormen van zijn encyclopedische kennis. Bouman hield dergelijke informatie niet voor zichzelf, maar deelde die loyaal met anderen[1]. 

Het eerste deel van zijn verzameling is gedateerd 1930. De cahiers hebben het bombardement van Rotterdam overleefd. In een interview met Laurens-organist Jan Hermanus Besselaar (Rotterdam 29 september 1874 – Rotterdam 19 september 1952) over door het bombardement op Rotterdam verwoeste orgels staat hierover het volgende:

Deze nauwkeurige cijfers danken wij aan het minutieuze registratie-werk van mr. A. Bouman, secretaris van den Nederlansche Klokken- en Orgelraad, die reeds als student omtrent alle orgels te Rotterdam de uitvoerigste gegevens had verzameld. Deze aanteekeningen heeft mr. Bouman kunnen redden […][2]

 Van Bommel beschreef in zijn boek[3] orgels die tijdens de diverse bombardementen op Rotterdam verloren waren gegaan. Omdat hij zich beperkte tot kerkgebouwen en gebouwen die ook voor religieuze bijeenkomsten werden gebruikt, blijkt Boumans verzameling voor wat betreft Rotterdam vollediger. Bouman heeft ook verwoeste huisorgels, een orgel van het conservatorium en een theater beschreven.

 Inhoud

 De overgeleverde verzameling van Bouman bestaat uit 23 cahiers en een daaraan toegevoegde index[4]. De 23 cahiers zijn als volgt ingedeeld:

-          20 cahiers met disposities;

-          2 cahiers met kladversies van de beschrijvingen;

-          een index.

De meeste cahiers zijn voorzien van een romeins volgnummer. In een enkel geval ontbreekt dat, dan wel is de oorspronkelijke kaft zoekgeraakt. Ik heb de indeling die Bouman heeft gehanteerd zo veel als mogelijk gevolgd en alleen daar waar nodig zelf de nummering gecorrigeerd waar ik dat in verband met de overzichtelijkheid nodig vond. In die gevallen heb ik mijn aanvullingen/correcties in onderstaande tabel tussen blokhaken geplaatst[5].

De 20 cahiers met disposities zijn als volgt ingedeeld:

Nummer

Inhoud[6]

Datum

Aantal

I

Disposities van orgels te ROTTERDAM

 1930

   142

II [-A]

 

Disposities van orgels uit de omstreken van ROTTERDAM

 1930

    

     63

[II-B]

Disposities van orgels uit de omstreken van UTRECHT

 1930

    

     83

III [-A]

Disposities van orgels te UTRECHT

 1930

     69

[III-B]

Disposities van orgels te HAARLEM en omstreken

 1930

    

     38

IV

Disposities van orgels in NEDERLAND (provincies UTRECHT en Westelijk GELDERLAND)

 1931

 

   105

V

Disposities van orgels in ZUID-HOLLAND

 1931

     77

VI [-A]

Disposities van orgels in de Stad GRONINGEN en de provincie FRIESLAND

 1932

  

   195

VI [-B]

Disposities van orgels in de provincie GRONINGEN en DRENTHE

 1948

 

     85

VII [-A]

Disposities van orgels in de provincies ZEELAND, NOORD-BRABANT en LIMBURG. en in OOSTELIJK BELGIË

 1933

 

 

     90

[VII-B]

Geen titel (betreft een vervolg op de provincie Noord-Brabant)

   z.d.

 

   126

VIII-A

Orgels in AMSTERDAM en randgemeenten

 1941

   177

VIII-B

Orgels in de provincie NOORD-HOLLAND

 1934

   125

VIII-C

Disposities van orgels in de provincies Oostelijk GELDERLAND + OVERIJSSEL. en DRENTHE

 1934

 

 

   149

IX

Disposities van orgels in de provincie ZUID-HOLLAND

 1934

 

   126

X

Disposities van orgels in BELGIË (Antwerpen, Mechelen, tentoonstelling 1935, Leuven, Oostelijk België.)

 1935

 

 

     62

XI

Disposities van orgels in BELGIË (Noordelijk België, Zuidelijk België, Brussel, Westelijk België)

 1936

 

 

     70

XII

Disposities van orgels in FRANKRIJK

 1938

     94

XIII [-A]

Disposities van orgels in DUITSCHLAND

 1938

     34

[XIII-B]

Disposities van orgels in ZWITSERLAND en ITALIË

 1938

     20

Totaal

 

 

  1930

 

Helaas dekt de vlag niet altijd de lading. In de vorm waarin de scans zijn aangeleverd zijn er  beschrijvingen die niet op de juiste plek zitten. Dat kan allerlei oorzaken hebben, zoals”

-          een latere provinciale herindeling;

-          Bouman noteerde twee Duitse beschrijvingen tussen de beschrijvingen van Gelderland; Emmerich is ook maar nauwelijks de grens over….;

-          de verzameling ontwikkelde zich tot groeidocument waarbij beschrijvingen zijn toegevoegd op plekken waar nog ruimte was;

-          in geval van verplaatsing van een orgel werd de beschrijving uit het ene deel geschreurd en los in het andere gevoegd[7];

-          mogelijk zijn beschrijvingen na raadpleging niet op de juiste plek teruggelegd;

-          een enkele keer wilde hij kennelijk nog ergens langs gaan. Op die pagina’s staan in de kop enkel een plaats en een locatie genoemd, soms enkel nog maar de plaats.

De volgorde als op de scans is in deze uitgave leidend geweest. Dat iets niet (meer) op een logische plek zit, is geaccepteerd.  Uit de paginanummering blijkt trouwens dat hier en daar een pagina ontbreekt.

            In de Utrechtse universiteitsbibliotheek zijn 4 cahiers aan de in bovenstaande tabel genoemde toegevoegd, een inhoudsopgave van Bouman zelf, een latere inhoudsopgave opgesteld door Den Toom aan de hand van diens kopiën van het manuscript en twee cahiers met kladnotities van Bouman. Een vroeger door mij nageslagen cahier met gegevens over orgels in Noord-Duitsland is kennelijk verloren gegaan.

Bouman heeft later aanvullende informatie tussengevoegd. Ook zijn, bijvoorbeeld bij de verplaatsing van een orgel naar een andere kerk, pagina’s uitgescheurd en in andere cahiers gevoegd. De bladzijden opmerkelijk gepagineerd. Er zijn delen waar slechts een paginanummer in de rechter bovenhoek staat en geldt dat nummer voor zowel de linker als de rechter pagina. Ook komt het voor dat iedere pagina genummerd is. In mijn index houd ik consequent Boumans nummering aan.

Qua volume laat Bouman de andere verzamelingen achter zich. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de verzameling van tijdgenoot Van Meurs, hanteerde Bouman ruimere grenzen. Hij beperkte zich niet tot orgels in kerken en publieke gebouwen, maar legde ook informatie vast over orgels in theaters[8], in het buitenland en - veel meer dan de andere 20e eeuwse opstellers - over orgels in particulier bezit[9]. 

Bouman had een mooi duidelijk handschrift. Ruimtegebrek noodzaakte hem om bij gegevens die hij later toevoegde (zoals verdere lotgevallen, overige bronnen[10], mixtuursamenstellingen etc.), over te schakelen op een veel kleiner lettertype, hetgeen de leesbaarheid niet altijd ten goede is gekomen. Zijn cahiers ogen primair als werkdocumenten. Bouman heeft voor tot vastlegging over te gaan, gebruik gemaakt hebben van kladversies. Er zijn wee cahiers met kladaantekeninen bewaard gebleven.

 

Datering

De verzameling kent drie fases van ontstaan:

-          het overgrote deel is ontstaan voor 1940, met correcties uit later tijd;

-          een klein deel dateert uit de periode van de oorlog tot begin jaren vijftig;

-          na Boumans verhuizing naar het noorden voegde hij tot begin van de jaren negentig informatie toe over enkele instrumenten in Groningen, Friesland en Drenthe. In vergelijking tot de beide andere fases zijn de beschrijvingen uit deze laatste zeer globaal.

Omdat hij op sommige locaties meer dan eens is geweest en iedere keer nieuwe informatie toevoegde, leverde die wijze van werken een enkele keer een opmerkelijke opsomming op. Bij de Utrechtse Katholieke Kerkmuziekschool bijvoorbeeld, noemde hij drie instrumenten uit resp. 1925, 1926 en 1940[11]. Echter het orgel uit 1925 bestond op het moment van vastlegging niet meer, dat was verwerkt in het instrument van 1940.

 

Globale opzet

Op hoofdlijnen hanteert Bouman bij zijn beschrijvingen in fase 1 en 2 de volgende opzet:

-          locatie orgel, voor zover van toepassing is hieraan het stadsdeel toegevoegd;

-          de dispositie[12] incl. speelhulpen, overzichtelijk in kolommen. Slechts sporadisch blijft de dispositie achterwege;

-          meestal de manuaal- en pedaalomvang;

-          globale historische informatie.

Hij probeerde die informatie per instrument op één pagina te krijgen. Bij wat grotere instrumenten lukte dat niet en waren meer bladzijden nodig. Voor de beschrijving van het Groningse Martini-orgel had hij maar liefst 12 pagina’s nodig. We mogen er vanuit gaan dat hij bijna al de door hem beschreven orgels ook daadwerkelijk bespeeld heeft. Slechts bij een enkele beschrijving staat nadrukkelijk ‘niet bespeeld’. Over het moment van zijn bezoek aan het betreffende orgel vermeldt hij niets. Slechts een enkele keer is daar uit een andere bron iets over bekend. Zo schreef hij op 15 november 1935 aan zijn Groningse collega Johan van Meurs dat hij op 18 september het orgel van de Sionskerk (VI 25) in die stad had bezocht. Hij was niet tevreden over dit instrument[13]. Pas bij latere beschrijvingen, pak weg vanaf de 2e helft van de jaren zeventig, is een datum van bezoek genoteerd.

In de dispositieverzameling en elders in Boumans nalatenschap zijn drie korte overzichtjes gevonden met marginale informatie over verder (nog) niet nader beschreven orgels in Leiden (8 locaties), Parijs (10 locaties) en Amsterdam (6 locaties met een theaterorgel). Mogelijk bewaarde hij dergelijke overzichtjes als leidraad voor een volgende bezoek aan die locaties.

Met name in de eerste delen vermeldde Bouman onderaan de beschrijving marginaal iets over de voorganger van het beschreven instrument[14]. Voor wat betreft de plekken waar hij gewoond heeft, zal hij dergelijke informatie ter plekke verkregen hebben. Opvallend is dat hij ook bij veel orgels in Friesland informatie over de vroegere instrumenten heeft vermeld. Mogelijk heeft hij die gegevens ontleend aan de publicaties uit de dertiger jaren van A.P. Oosterhof in de Leeuwarder Courant.

Voor wat betreft de naamgeving van kerken zat hij duidelijk in een overgangsgebied. Hij heeft het enerzijds over de Duyststraatkerk in Rotterdam-Delfshaven (I 44) en anderzijds over de Gereformeerde kerk aan het Bospolderplein in Rotterdam-Delfshaven (I 50). Deze laatste kerk zou later Bospolderpleinkerk genoemd worden. Op latere momenten voegde hij additionele informatie toe zoals:

-          een enkele verbetering;

-          mixtuursamenstellingen;

-          actualisering, bijvoorbeeld als het instrument intussen gewijzigd was;

-          informatie over de toepaste mensuur, het gebruikte materiaal, de ouderdom;

-          de juiste tractuur (hij vermeldde die direct na de locatie);

-          een enkele keer de winddruk;

-          een overzicht van ondersteunende documentatie[15].

 

Door het moment van vastlegging zijn Boumans beschrijvingen veelal de laatste voorafgaande aan de na-oorlogse restauratiegolf.

De gegevensverzameling is een aselecte verzameling. Bouman streefde immers niet naar een complete inventarisatie, maar legde slechts vast wat hij tegen kwam. Het heeft dan ook weinig zin om te filosoferen waarom een bepaald orgel niet in zijn verzameling is opgenomen. Toch zou ik hierop één uitzondering willen maken. Vrijwel overal in Nederland heeft hij de orgels in de hoofdkerken beschreven, behalve in Zeeland waar een beschrijving van de orgels in het Middelburgse Abdijcomplex (de Nieuwe Kerk en de Koorkerk) ontbreekt. Deze instrumenten zijn weliswaar in 1940 verwoest, maar dat geldt ook voor het wel door hem beschreven orgel van de Waalse kerk in die stad.

Bouman heeft later om uiteenlopende redenen wel een fors aantal beschrijvingen geactualiseerd. Verzameling manifesteert zich dan ook zoals aangegeven als werkdocument. Soms kraste hij een bestaande beschrijving door en maakte een nieuwe, in de meeste gevallen schreef hij aanvullingen bij de oorspronkelijke beschrijving. Een enkele keer is het overzicht verloren gegaan als hij aan een bestaande beschrijving nieuwe informatie toevoegde. Zo noemt hij bijvoorbeeld in zijn eerste beschrijving een Mixtuur IV-VI, terwijl hij later de samenstelling van een VI-sterke Mixtuur toevoegde. Kennelijk had een wijziging plaatsgevonden, maar die vermeldde hij niet.

De later door Bouman aan zijn beschrijving toegevoegde ondersteunende documentatie kan feitelijk geen ‘bronvermelding’ genoemd worden. Bron voor de beschrijving is altijd Bouman-zèlf. In zijn aanvullingen gaat het om later gevonden publicaties waarin het betreffende orgel genoemd wordt. Zo’n publicatie kan zowel een gedetailleerd artikel zijn, als slechts een mededeling in een vakblad waarin sec de bouwopdracht van het betreffende orgel wordt gememoreerd. De diversiteit in de  toegevoegde bronnen illustreert Bouman evenwel als een belezen man. Bij beschrijvingen van als gevolg van het bombardement op Rotterdam verwoeste instrumenten, zette hij kort  †14 Mei 1940’[16].

Een enkele keer voegde hij een nieuwe pagina in met informatie uit andere bron. Het moment van actualisering is geheel situationeel, maar bronnen na circa 1950 worden niet meer genoemd. Mogelijk raakte zijn verzameling toen wat op de achtergrond en voegde hij slechts incidenteel nog wat toe. Voor wat betreft deel 1 is de laatste aanvulling uit 1970, de brand in de Rotterdamse Sandelingpleinkerk. Voor wat betreft deel 2 de wijziging van de Noorderkerk te Bunschoten-Spakenburg in 1951.

In de inleiding attendeerde ik erop dat Teus den Toom aan de gekopieerde cahiers van Bouman een fors overzicht heeft gevoegd van de projecten waarbij Bouman als adviseur betrokken was. Over weinig van die activiteiten is maar iets in de dispositieverzameling terug te vinden. Was hij strikt in het scheiden van zakelijk en privé, raakte de verzameling vanaf pakweg begin jaren vijftig op de achtergrond of had hij van iedere adviesopdracht een dossier en was vermelding in de dispositieverzameling daarom niet nodig?

Opvallend is dat Bouman bij huisorgels wel vermeldt welke registers uitsluitend in bas of discant aanwezig zijn, maar bij de overige stemmen niet expliciet aangeeft wanneer deze in bas en discant verdeeld zijn.

Vergelijken we in deel 1 de beschrijving van het vroegere Laurens-orgel (vastlegging 1930) met die van het na-oorlogse transept-orgel van diezelfde kerk (vastgelegd 1959 of later), dan zien we hoe Bouman steeds gedetailleerder te werk ging. Bij het transeptorgel vermeldt hij nu bijvoorbeeld ook meteen informatie over de mensuren, de kernfasen, de steminrichting en het materiaal waarvan bijvoorbeeld de tongen en de conducten  gemaakt zijn, een wereld van verschil.

De basisopzet is in alle delen gelijk, qua uitvoering zijn er toch significante verschillen. Deel 1 is systematisch geordend, duidelijk op basis van op eerdere momenten verzameld materiaal. Bij de volgende cahiers is dat alleen bij het eerste gedeelte. Door de (soms vele) aanvullingen raakt zonder index in die cahiers hier en daar het overzicht zoek.

In deel 1 bevindt zich geen enkele beschrijving waaraan later niets is toegevoegd. In latere delen staan wel beschrijvingen waarop niets is gewijzigd of gecorrigeerd.  Opvallend is dat bepaalde zaken ontbreken. Zo meldde Bouman geen informatie m.b.t. de soort windvoorziening[17].

Deel IV is een stuk kariger v.w.b. historische informatie. Ook ‘struinde’ hij daarin niet meer alle kerken in de genoemde dorpen af, maar beperkte hij zich veelal tot één (veelal Hervormde) kerk. Informatie over vroegere orgels komt eveneens niet meer aan bod.  

In de delen VI-A en VI-B is een groot verschil tussen de volumes van de orgels in Friesland, Groningen en Drenthe. Friesland is rijk vertegenwoordigd, Groningen veel minder, terwijl Drenthe maar beperkt wordt besproken[18]. Voor wat betreft het Groningse deel is dat bijzonder: toen in de loop van de jaren dertig van rijkswege een lijst opgesteld moest worden van orgels die in oorlogstijd dienden te worden gevrijwaard van de (in toenmalige ogen) meest dreigende vijand te weten metaalversmelting, legde Bouman als één van de samenstellers, de conceptlijst voor wat betreft de Groningse orgels aan zijn collega Johan van Meurs voor. Door Van Meurs’ grote kennis van het Groninger orgelbezit konden nog twaalf instrumenten aan de lijst toegevoegd worden[19]. Van die toegevoegde instrumenten is nauwelijks iets in Boumans cahiers terug te vinden. In de delen VI worden de beschrijvingen gaandeweg kariger. Qua handschrift lijken ze op een later moment te zijn opgesteld. Veelal zijn het slechts de disposities en ontbreken gegevens als bouwer, bouwjaar en de gebruikte bronnen. Bovendien zijn het doorgaans alleen historische instrumenten en komen eigentijdse orgels nauwelijks meer voor. Instrumenten waarbij hij als adviseur betrokken was geweest, komen in beperkte mate in latere delen aan bod. In deel VI-A duiken ineens recentere beschrijvingen op van orgels in Groningen en Friesland, een en ander is ongetwijfeld gevolg van Boumans verhuizing naar het noorden. Deze beschrijvingen zijn (mogelijk als gevolg van ruimtegebrek?) afwijkend genoteerd, de registers staan niet meer in kolommen onder elkaar, maar in de vorm van doorlopende tekst. Het meest recente orgel van de later toegevoegde instrumenten dateert uit 1991.

In deel VII vermeldt Bouman bij veel instrumenten die in de Tweede Wereldoorlog verwoest zijn veelal ‘† 1945’, terwijl een aantal van deze orgels al in 1944 door oorlogsgeweld ten onder is gegaan. Uit dit deel blijkt duidelijk hoe het orgelbezit in de zuidelijke provincies geleden heeft in de laatste twee oorlogsjaren.

Deel VIII-A valt op doordat daarin verhoudingsgewijs veel meer recentere instrumenten aan bod komen. Omdat hij lang in dan we vlak bij Amsterdam woonde, is dit deel ook meer actueel gehouden dan andere delen.

Is in deel VII nog een strakke groepering per provincie, in deel VIII-C staan de orgels van Gelderland en Overijssel deels door elkaar.

Geografische spreiding van de verzameling

Provincie

Aantal

    %

  totaal

   %

   NL

Groningen

      92

    4,9

    5,7

Friesland

    164

    8,5

  10,1

Drenthe

      24

    1,3

    1,6

Overijssel

      54   

    2,9

    3,4

Gelderland

    155

    8,2

    9,5

Utrecht

    189

    9,9

  11,6

Noord-Holland

    336

  17,5

  20,6

Zuid-Holland

    393

  20,5

  24,0

Zeeland

      22

    1,2

    1,6

Noord-Brabant

    104

    5,5

    6,4

Limburg

      88

    4,3

    5,5

                 Subtotaal

  1641

    x

100

Ned. Indië

        3

    0,3

    x

Buitenland

    286

  15,0

    x

                       Totaal                         

  1930

100

    x

 

Het accent van de verzameling ligt voornamelijk op de provincies Zuid- en Noord-Holland en in wat mindere mate op de provincie Utrecht. De overige delen van Nederland komen beperkter aan bod.

Het valt op dat Bouman geen cahiers heeft gewijd aan Flevoland, terwijl hij de plaatsing van orgels in de Noordoostpolder en in Oostelijk Flevoland toch heeft meegemaakt[20]. Ook heeft hij maar zeer beperkt aandacht besteed aan de orgels in de toenmalige koloniën, terwijl ook in die contreien een aantal Nederlandse orgelmakers werkzaam was.

De cahiers met orgels in het buitenland illustreren Bouman als een bereisd man die ook buiten onze landsgrenzen veel instrumenten heeft bezocht en bespeeld. Hij was een van de weinigen op orgelgebied die dat al in de periode voor de tweede wereldoorlog deed.

Spreiding van de verzameling qua aard locatie[21] 

Locatie

  %

Nederlands Hervormd

  35,0

Gereformeerd

  17,0

Rooms Katholiek[22]

  23,5

Overige denominaties

  12,0

Huisorgel

    3,1

Theaterorgel

    1,0

Overige locaties[23]

    8,4

                                Totaal

100

 

Deze percentages moeten uiteraard met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden, want van orgels waarvan het Bouman niet lukte om toegang te krijgen, zijn in zijn verzameling geen gegevens opgenomen. Het ziet er echter naar uit dat Bouman, ondanks zijn vele activiteiten op het Gereformeerde kerkerf, voor wat betreft zijn verzameling geen speciale voorkeur voor een denominatie had. Er is sprake van een voor zijn tijd opvallend zeer gemêleerd beeld.

 

Slot

De verzameling Bouman is van hoog niveau. Uit analyse bij de annotatie blijkt dat hij nauwelijks fouten maakte in zijn beschrijvingen[24], daarnaast berusten alle beschrijvingen op eigen waarneming. Net als bij iedere andere dispositieverzameling vinden we ook in die van Bouman informatie die tot dusver nergens is aangetroffen.

In tegenstelling tot de dispositieverzameling Boogaart waarvan de samenstelling een beperkt aantal jaren beslaat (1949-1959) en als het ware gesproken kan worden van een tijdscapsule, gaat dat bij de dispositieverzameling Bouman niet op omdat die op een veel langere periode betrekking heeft.

Op latere leeftijd kon hij zijn verzameling niet meer goed actueel houden. Na de publicatie in 1973 van de orgelberichten uit Stemmen voor Waarheid en Vrede bijvoorbeeld[25], realiseerde hij zich dat hij zich hier en daar met name voor wat betreft bouwers van 19e eeuwse instrumenten vergist moest hebben. Hij heeft toen één en ander moeten corrigeren.


[1] Zie bijvoorbeeld de hoeveelheid materiaal die hij beschikbaar stelde voor Cor Doesburgs boek Orgels bij de omroep in Nederland (Naarden 1996).

[2] n.n., Rotterdams orgels. Wat verloren ging en wat behouden bleef. Orgel der Groote kerk een smadelijk verlies. Rotterdamsch Nieuwsblad, 18-06-1940, 3e blad, 1.

[3] Jan van Bommel Jzn., Daar kerkte Rotterdam (Leiden 1965).

[4] Helaas moet ook een en ander verloren zijn gegaan. Het deel m.b.t. noord-Duitsland bijvoorbeeld, dat ik vroeger heb mogen raadplegen, is kennelijk niet bewaard gebleven.

[5] Verder in deze publicatie laat ik die blokhaken achterwege.

[6] Hier en daar verschilt de aanduiding op de kaft met die op de titelpagina en of de daadwerkelijke inhoud. Voor de overzichtelijkheid is in deze tabel de titelpagina leidend.

[7] Zo bevindt zich tussen Boumans beschrijvingen van orgels in Leeuwarden een dispositie van het orgel in de H. Hart-kerk, in die stad heeft echter nooit een kerk met die naam gestaan. Het betreft hier het orgel van de H. Hart-kerk in Tilburg dat in 1978 in de Leeuwarder Koepelkerk is geplaatst. 

[8] Een andere opsteller, Johan van Meurs, had in 1931 tijdens zijn vakantie in Zeeland in Vlissingen zowel het orgel van de Jacobskerk als dat van het toenmalige Alhambra-theater bezocht. Hij nam in zijn dispositieverzameling evenwel enkel gegevens over het orgel van de Jacobskerk op. 

[9] Reden dat Bouman veel orgels in particulier bezit heeft kunnen opnemen, is mogelijk dat bevriende orgelmakers zoals de Gebr. van der Kley en Strunk hem op de hoogte stelden van de standplaats van deze instrumenten.

[10] Aan sommige bronnen ontleende hij veel informatie, in andere door hem vermelde bronnen werd het beschreven orgel slechts terloops genoemd.

[11] Later voegde hij daar ook nog een 19e eeuws secretaire-orgel tussen.

[12] Bij tongwerken plaatste hij consequent een ‘T’ achter het betreffende register;

[13] GAG, inv.nr. 1618/1. Bouman vond dit instrument onjuist gemensureerd. Pas in 1937 werd het door de NKO goedgekeurd (De Harp, 32/5 [1937], 36).

[14] Bij de telgegevens m.b.t. zijn verzameling, is in die gevallen uitgegaan van twee beschreven instrumenten, behalve in die gevallen waarbij hij met een vroeger instrument een voormalig binnenwerk bedoelde.

[15] Niet alle door Bouman genoemde bronnen zijn op dit moment al digitaal ontsloten, hetgeen bij de annotatie omissies oplevert. 

[16] Bij instrumenten die als gevolg van latere bombardementen in de oorlog verloren gingen, deed hij iets vergelijkbaars: en de datum van vernietiging. Overigens zijn meer door hem beschreven orgels tijdens de 2e wereldoorlog verloren gegaan. Hij was daarvan op detailniveau kennelijk niet altijd van op de hoogte.

[17] Dit geldt ook voor de meeste tijdgenoten. Tijdgenoot Van Meurs begon bij zijn dispositieverzameling pas op een later moment de soort windvoorziening te vermelden. Ook in de vakbladen werd de aard van de windvoorziening pas veel later een issue.

[18] Bouman wijkt daarin niet af van andere dispositieverzamelingen. Alleen in de dispositieverzameling van van Meurs is Drenthe rijkelijk vertegenwoordigd.

[19] Brouwer 2017, 72. Van Meurs voorzag ook Vente van aanvullende informatie over Groningse orgels.

[20] Vanaf begin jaren vijftig werden kerken in de Noordoostpolder en later de Flevopolder van orgels voorzien. Bij enkele was Bouman zelfs als adviseur betrokken.

[21] In dit overzicht is het kerkgenootschap op het moment van samenstelling aangehouden. Gegevens over instrumenten buiten onze landsgrenzen zijn niet in dit overzicht meegenomen. 

[22] In deze rubriek zijn ook orgels in RK kloosters opgenomen.

[23] Hieronder worden verstaan: concertzalen, scholen, stadhuizen, musea, alsmede orgels die op moment van opname nog in de werkplaats van een orgelbouwer stonden, zonder dat al een bestemming aangegeven kon worden etc.

[24] In beschrijvingen die Bouman op latere leeftijd maken zitten soms enkele slordigheden.

[25] W.D. van der Kleij en W.H. Zwart, Repertorium van orgelberichten voorkomend in “Stemmen voor Waarheid en Vrede”. De Mixtuur, nr. 11 (1973), 194-206.