13 Augustus 1850
Lieve Maria!
Zie mij hier in Londen terug. Gisteren tegen den namiddag zijn wij hier
aangekomen van Jardine Hall in het Zuiden van Schotland waar ik met Jan bij den
Baronet William Jardine Zaterdag en Zondag heb doorgebragt.
In den nacht van
Zondag zijn wij van daar vertrokken.
Had ik nu geen plan om naar Oxford te gaan dan kon ik misschien deze brief
uitsparen, daar mijne aankomst te L. dan zeer spoedig zou zijn, maar ik geloof
dat het beter is dat ik daaraan een paar dagen geef, hoe ik ook naar huis
verlang.
Ik schrijf u den juisten tijd van mijne terugkomst ook nu nog niet. Ten
eersten omdat ik dien niet weet, maar ten andere omdat ik het beter vindt dat
men niet al te angstig wordt gewacht.
De eerste reden is echter voldoende, zoo
gij met de tweede niet te vrede zijt.
De brief met het doosje uit den Haag zal waarschijnlijk geen dadelijk antwoord
behoeven, even min als die van Suringar uit Leeuwarden.
Het valt mij mee dat er
niet meer is gekomen, maar er kan nog veel bijkomen voor ik terug ben.
Ik had
gehoopt uit uwen brief en die van Matje meer van Leiden en van de Leidsche zaken
te hooren,maar daar uwe aankomst aldaar alweder was uitgesteld, kondet gij er
zeker niet veel van vertellen.
Sir Wrn’s goed is aangenaam gelegen aan de beide oevers eener kleine Rivier
Annan, die zich aan de W.kust van Schotland van het N. naar het Zuiden loopende
in zee stort.
Het is eene bezitting van 4000 a 5000 morgen, of bunders (acres)
maar veel slecht land en heide en hooge veen is er onder.
Voorts meest bouwland
en eenig bosch. De aanleg om het huis is grootsch maar niet groot en achter het
huis is een ruime bloemen- en vruchtentuin.
Wij werden met eene ruime koets, die
met de wapens van den Baronet prijkte van het station van den spoorweg afgehaald
en ook weder te huis gebragt.
Gij had u zeker geergerd(?) over het gezigt van
een jongen van het Gymnasium in zulk eene deftige koets, maar het was nu niet
anders.
Overigens leeft de familie van Jardine stil en eenvoudig op dat goed en
zoo ik geloof eenigszins bekrompen.
In Edinb. verhaalde men mij dat Jardine's
goederen door zijnen vader aan hem met vele schulden bezwaard achter gelaten
waren; dat hij, volgens de wet niet verpligt is, die schulden te voldoen, maar
dat hij zulks voor de eer zijns vaders doen wil en daardoor niet rijk is gelijk
hij anders wezen zou, daar zijne familiebezitting hem genoeg inkomen verzekert.
Jardine is regt een buitenman, ....de, visschende, jagende, 's morgens wakker en
's avonds slaperig en deed mij somtijds aan oom Jan vderWallen denken, hoezeer
hij een geheel ander voorkomen heeft.
Onze Jan schijnt hier in Groot Brittanje
nog al te bevallen; een broeder van Prof. Goodfir te Edinburgh, een Schotse
dorpspredikant maakte veel werk van hem en bij Jardine was (hij?) altijd naast
Mevrouw of hare dochter.
Ik hoop dat hij het Engelsch 't geen hij nu wat heeft
aangeleerd verder onderhouden zal. Was hij hier een paar maanden dan zou hij het
Engelsch goed leeren.
't Geen gij mij in uwen brief over Vander Hoop schrijft zal natuurlijk door mij
aan niemand worden meegedeeld.
Daarom liet ik ook uwen brief niet aan Jan lezen.
Ik ken den jongen niet; gij moet weten hoe te handelen.
Ik heb u meermalen
gezegd dat ik een gelukkig huwelijk voor u wenschen zou, maar gij moet weten of
gij genegenheid voor den jongen mensch hebt.
Uit uwen brief zou ik denken dat
dit volstrekt het geval niet is en dan hebt gij wel gedaan met hem geene hoop te
geven en u spoedig van de zaak af te maken.
Groet Matje hartelijk van mij, aan wien ik nu het laatst geschreven heb en dus
thans niet schrijven zal. Verder de familie van Oom Kees, die terwijl ik heden
schrijf zijn 58 verjaardag viert.
Geloof mij altijd uwen liefh. vader JvdH