Reis van Jan van der Hoeven door een gedeelte van Duitsland in 1830
van 27.8 tot 23.9 in gezelschap van een "reisgenoot".
Rd
- Dusseldorp-Mitman-Neandersholen
- Elbersfeld-Schwalmen-Hagen
- Iserlohn-Amsberg-Messchede-Brilon
- Cassel (museum Fredericanum)-Münden~Göttingen (Blumenb., Rath, bot.
tuin, bibl.,Himly, museum)-Cassel-Wabern Marburg (bot, tuin,
Thetr.an.,Herold)-Giessen
- Frankfort (Soemmering jr., Senkenbergsche St, Cretssehmar uit
Heidelberg, Leuckart, Ermerins (?) uit Franeker)
- Darmstadt (Kab.v.Nat, Kaup)-Eberstadt--Zwingenberg-Auerbach
Heppenheim-Weinheim-Neuenheim
- Heidelberg (an.kab.v.Tiedemann, verzam.nat., Suckow)-Worms
- Mainz
- Wiesbaden
- Rüdesheim
- Bonn (Joh.Müller, univ.gebouw, museum der nat.hist.,Prof,Goldfuss)
- Keulen
- Rotterdam
27 Augustus 1830.
Vertrek met de stoomboot naar Dusseldorp (vragt f. 14).- Gezelschap aan de boot.
Gorcum, aankomst 's avonds te Nymwegen met toortslicht. Nacht op de stoomboot.
Xanten, aardige ligging.
Blijken van de verwoestingen, die het ijs in dit jaar
aldaar veroorzaakt had; geheel scheef staande boom.
Volgende dag ten half zeven ure des avonds aankomst te Düsseldorrp. In de
nabijheid der stad vloog eene groote menigte Ephemerae op den Rhijn.28 Augs.
Dusseldorp moet men niet naar de zijde welke aan de rijn ligt
beoordeelen. Van hier heeft de stad een zeer treurig aanzien met hare hooge
muren, en kleine vensters. De twee kleine digt bij een staande torens zijn van
de jesuitenkerk.- Wij nemen onzen intrek in Breidersbacher Hof, waar wij zeer
goed gelogeerd zijn. ’s anderen daags bezoeken wij 's ochtends de schoone
slottuin. Het geboomte vooral de Lindenboomen hadden een zeer slecht blad, dat
geel en als verschroeid was. Ook in de stad, (Friederichssstrasse) treft ons
dit. De tuin is in den engelschen smaak, en in het zelve vindt men het slot,
hetwelk door den Pruisischen Prins bewoond wordt. Het gebouw heeft geen
bijzonder schoonen gevel. Boven de deur trof het ons een hertenkop te zien.- Wat
dat uithangbord beteekent weten wij niet
In Dusseldorf bezoeken wij ook het Museum, het welk thans weinig schoone
schilderijen bevat. Twee schilderijen van Rubbens of althans van zijne school
merkten wij op, het eene Maria’s Hemelvaart verbeeldende (cunita licent stultis
pictonirus atque poetis), het andere Venus en Adonis, waarop eene schoone hond
van Snijders.
Wij huren een rijtuig voor 6 daalders van Düsseldorp naar Elberfeldt, en
vertrekken om half 12 uren uit Dusseldorp. De weg is bijzonder schoon, en wordt
al spoedig bergachtig; eerst schijnen de bergen uit okerachtig zand te bestaan.
Verder op worden zij kalkachtig. Digt bij Mitman houden wij stil om van daar de
Neandersholen te bezoeken. Wij gaan derwaards over graanlanden, waar tarwe,
aardappelen ook hennip geteeld wordt. Men moet een goed half uur wandelen voor
men in een met boomen bedekt dal komt, waarin de zonderlinge rotsen zich
bevinden, tusschen welker steile en naakte wanden in de diepte de Düssel vol van
forellen kronkelt en bruischt. Het eerste hol waar bij men ons bragt heeft eene
naauwe ingang en men daalt in een gewelf neder aan welks uitgang over
steenstukken een helder water bruischt, hetwelk aan de zijde van de rots een
fraaye waterval vormt. Het tweede hol is veel grooter, en van daar klimt men op
eene steilte die Rabenstein genoemd wordt. Het derde hol is het minst
belangrijk, en heeft donkere gangen die ver door de streek voort loopen - Het
was reeds over half vier toen wij van onze wandeling terug kwamen en om vier
uren reden wij verder naar Elbersfeldt, beurtelings klimmende en dalende, tot
wij na eene groote hoogte beklommen te hebben, nu bleven nederdalen en het in
eene vallei liggende stadje, waardoor de Wüpper vloeit bereikten. Het was reeds
6 uren 's namiddags toen wij hier aankwamen, Na een weinig te hebben uitgerust,
en ons verfrischt te hebben gingen wij naar het Theater, waar wij Der Stem von
Sevilla (volgens het spaansch van Lopez di vega bearbeid door Baron von Zedlitz)
zagen uitvoeren. Er waren eenige goede Acteurs. Het gebouw was ruim genoeg, en
zeer vol. De voorste banken vormden het parquet. Daarop volgden de loges, die
hier Sperrsitze genoemd werden, en die uit enge hokjes bestonden van drie banken
elk van twee plaatsen. Vervolgens de tweede plaats, in altijd opklimmende
banken, en eindelijk de gallerij.30 Augs.
Wij logeeren im Churpfalzischer Hof beii Herminghausen. De bediening is
niet zoo goed als te Dusseldorp, doch wij zijn hier echter ook zeer goed. Men
had ons dit als het beste logement aan bevolen. Echter is ons op het uiterlijk
voorkomen het Berliner Hof nog beter bevallen.
De huizen in Elberfeldt zijn bijna allen met leyen bedekt, even als een
slangenhuid met schubben. Sommige zijn echter overpleisterd. Vele zijn ruim en
met eenvoudig schoone gevels. In de stad heerscht zeer veel welvaart, en de
bevolking die jaarlijks aanmerkelijk toeneemt, overtreft die van Düsseldorp.
Wij doen 's ochtends eene wandeling auf dem Haardt. een berg met plantsoen
bedekt en zeer schoon aangelegd door Dr. Piemel zoo als wij uit een ter zijner
eer opgerigt monument zagen. Van hier heeft men een schoon uitzigt op de stad,
en de bergachtige streek, in wier holle kom Elberfeldt omsloten is. Naast deze
plantsoenen ziet men eenige steenwerkers bezig de steile rotswand in stukken te
slaan. Boven op de berg ligt meer van de stad af een molen -
'S namiddags rijden wij met de Schnellwagen naar Iserlohn. Het is ten onregte
dat men in eene onlangs uitgekomene reisbeschrijving gezegd heeft dat de
diligences in deze streken slecht bediend worden. Wij moeten het tegendeel
getuigen. De rijtuigen zijn goed en gemakkelijk ingerigt, de regering aan welke
deze onderneming toebehoort draagt zorg dat hier op bepaalde plaatsen
Passagier-vertrekken in de logementen aanwezig zijn, waarmen alles tegen
bepaalde billijke prijzen bekomen kan. Zoo vonden wij b.v. het middageten te
Messchede 's anderen daags tusschen Iserlohn en Cassel zeer goed. Intusschen
hadden wij een koetsier die in ons logement te Elberfeldt was en aannam ons voor
22 Thls naar Cassel te brengen vroeger gesproken, dan hadden wij om beter genot
van de landstreek te hebben hieraan zeker de voorkeur gegeven.
Van Eberfeldt tot Schwelm rijdt men bijkans onophoudelijk langs welgebouwde,
nette huizen. Er is hier veel welvaart, het gevolg van industrie. Het is te
wenschen dat weelde het gevolg van welvaart hier niet weder alles bederve. Vele
woningen zijn met veel pracht gebouwd. Van Hagen naar Iserlohn was het op onze
weg reeds wat donker om veel genot van de schoone landstreek te hebben.31 Augs.
In Iserlohn hebben wij overnacht bij Zuincke. doch moesten 's ochtends
om 5 ure reeds weder met een’ anderen postwagen op weg, naar Cassel waarover wij
22 uren gereden hebben. Waarlijk deze weg is overheerlijk. Men gaat gedurig berg
op en af, en heeft immer afwisselende uitzigten. Te Amsberg de eerste voorname
plaats waar wij kwamen, is een zeer groot, nieuw gebouwd plein, en het
gouvernementshuis, daar Amsberg de hoofdplaats van een district is. Op het plein
staat eene fraaye eenvoudige protestantsche kerk. De stad is op eene hoogte
gelegen, naast een eng dal waardoor de Ruhr stroomt. Van het terras van het
plein heeft men een fraai uitzigt op dit dal, en de hoogere bergen van den
overgelegen oever. Vooral echter heeft men de stad uitrijdende aan de overkant
een heerlijk uitzigt op de stad, en stijgt met zijne wagen die de paarden
moeijelijk opslepen, tot eene aanmerkelijke hoogte. Men ziet dan laag in het dal
kleine moestuinen, wat verder de snelvlietende Ruhr, en aan de overzijde het op
ongelijke hoogte gebouwde stadje terwijl verder een digt bosch de bergen bedekt.
Dit bosch loopt tot Arolsen voort waar van ook het vorstendom Waldeck zijn naam
ontleent. De Ruhr gaat men nog dikwijls over, daar deze rivier zeer vele
kronkelingen maakt. In Messchede hielden wij middagmaal. In Brilon dronken wij
suikerij, die men ons voor koffij verkocht. Morsiger, en leelijker dorp heb ik
bijkans nooit gezien.
Het trof ons hier en elder op de kale bergweiden de koeijen te zien weiden met
een'herder even als schapen, terwijl zij 's avonda weder naar stal werden
gebragt.
Het begon reeds donker te worden, en de tijd had ons langer gevallen, als niet
een zeer vroolijke reeds eenigszins bejaarde Pruisische officier ons door zijne
natuurlijke en krachtige humoristische invallen ons de reis had veraangenaamd.
Hij wist veel te verhalen van zijne reizen, vooral van Polen, waar hij zich
langer had op gehouden, van de ongemeene morsigheid, zelfs bij voorname lieden,
zoodat men dikwijls niet weet of de edelman op de rug kruipt, of dat hij het is
op wiens rug gekropen wordt. Van de inrigting der Diligence spreekende, vroeg
men of er in andere staten ook zulke goede inrigtingen waren. De officier sprak
over het een en ander; men vroeg hem naar Oostenrijk; Ja van Oostenrijk weet ik
niets zeide hij dan dat men er goed lak maakt. Wij reden weldra Arolsen binnen,
de residentieplaats van de vorst van Waldeck, wiens gebied als men een'
eenigszins groote duitse pijp rookt, met eene pijp rookend doortrekt. Wij namen
er ons avondeten, en reden onder vrolijk gezang van onze officier, die een zware
basstem had, verder weg, dan weder eens schertsende over den vorst van Waldeck
dan weder over den keurvorst van Hessen. Wij doorreden op dezen dag drie staten,
het pruissische, Waldeck en Hessisch Grondgebied.
Frohsinn ist zum alles gut.
Post multa fecula Pocula nulla (?)
Half slapend, half wakend rijden wij Cassel binnen. Ik neem mijn intrek zum
Römischen Kaiser bij Lang.1 Septr.
Kassel is eene schoone stad, met breede straten en ruime pleinen.
Overal ziet men militairen, en 's ochtends zagen wij eene menigte infanterie
onder fraai musiek de stad binnen trekken, die geexerceerd had. De jagers met
bussen en kruidhorens trokken hier bij onze aandacht. De troepen hebben eene
schoone houding. Het gansche leger bestaat in vredenstijd uit nog geen 2000 man,
en kan in oorlog bij oproeping der reservekorpsen op 12000 gebragt worden.
Het schoonste plein in Cassel is het Frederiksplein, met het colossale
standbeeld van den keurvorst in het midden. Op dit plein staat ook het Museum
Fredericanum, een prachtig en ruim gebouw, met een’ fraayen witten gevel,
hetwelk wij des voormiddags bezochten. Wij werden hier ontvangen door een langen
mageren pedant die een klein blaauw fluweelen mutsje op het hoofd had, en de
hemel weet waarom den titel van Professor had, hoezeer de Keurvorst schijnt
gewild te hebben dat een gedeelte van zijn inkomen uit de fooijen bestaan zou,
die de bezoekers van het Museum hem toereikten. Er was gelijktijdig met ons in
het Museum een Generaal met zijne vrouw en zoon, en de Professor, die alleen
voor den generaal, welke hij kende, beleefd was, verwaardigde zich niet ons
bijkans een enkel woord toe te spreken. Beneden is eene kleine verzameling van
schelpen, en een Tridaena die meer dan honderd pond weegt en in de nabijheid van
Cassel is uitgegraven, men heeft verder in dit Museum physische Instrumenten,
waaronder een groot Brandglas en een' brandspiegel, vele magneten- maar niets
voor de nieuwere vakken der Physica, vele naturaliën, een zaal met vogels, in
kleine kastjes achter glas, waaronder men sylvia spine cauda aanwees, eenige
zoogdieren in eene andere zaal, waaronder een groote opgezette olifant en een
niet zeer goed bewaard, en eenigszins onvolkomen skelet. De dieren zijn
afschuwelijk opgezet, een zebra met zeer gerekt lijf en kop. Het belangrijkste
kwam mij voor een spiraalvormig gekromden tand van een olifant. Verder heeft men
hier bronzen gypse en marmeren standbeelden, meest copiën, kurken modellen van
Romeinsche gebouwen, even als in het kabinet van oudheden te Leyden fraaye
munten, en penningen van de Romeinen uit verschillende tijdvakken, kunstige
cameën, oude vazen, zilveren, gouden yvoren, en ambersteenen kunstwerken en een
zaal met onderscheiden kunstige uurwerken. Wat kunnen de menschen toch veel bij
elkander sleepen!
'S namiddags zagen wij de groote schilderijen Gallerij. Men heeft hier vele
stukken van Wouwerman, een zeer groot stuk van Teniers voorstellende een
chirurgijn, eenige fraaije stukken van Rembrandt, ook groote landschappen, een
fraai stuk van J. Steen op het driekoningenfeest, en onder de portretten van
VanDijk een heerlijk schilderij van een toenmalige Burgemeester van Brussel.
Vele Italiaansche schilderstukken, waaronder mij vooral eene sterven van
Cleopatra beviel. Dit alles bevindt zich in zalen van het oude slot, waarin
Jerome Napoleon een tijdlang gewoond heeft, nadat het andere paleis gedeeltelijk
afgebrand was, door het vuur, waarmede hij den grond zijner vertrekken liet
verwarmen. Er is hier ook eene schoone doch smalle eetzaal, door dezen koning
van Westphalen aangelegd. -
'S avonds bezoeken wij het Theater, het geen een ruime, hooge zaal is. Hetzelve
is zeer prachtig ingerigt, vooral de met rood fluweel bekleede keurvorstelijke
loge, tegen over het tooneel, waarin standbeelden geplaatst zijn.
Ongelukkig het volk, waarin de vorst meent dat hetzelve om zijnentwil daar is,
en niet Hij om het volk. Bedrieg ik mij dan is zulks in Cassel het geval.- De
keurvort heeft eene maitresse, waarvan men opentlijk spreekt, bij wien hij zeven
kinderen heeft en die hij tot gravin verheven heeft. Haar broeder vroeger
handschoenmaker, is opperdirecteur van de post. Men noemt haar gravin
Reichenbach. en wijst het Hotel waar zij woont. Op Wilhelmshöhe heeft zij een
der vleugels van het kasteel in gebruik.2 Septr.
Den volgenden dag besteden wij geheel aan het bezien van
merkwaardigheden buiten de stad. Wij reden in een elegant rijtuig (waarvoor wij
den ganschen dag slechts 2 1/2 Thlr betaald hebben) eerst naar het Marmerbad,
buiten de Frederikspoort, en de daarbij gelegen Oranjerie. Daar Cassel op eene
hoogte ligt gingen wij kronkelend de berg af; en hadden een schoon en ruim
uitzigt. Over het marmerbad, en de oranjerie zie men vEiik's Reize na - Wij
reden vervolgens door Schoenfeld een buitenverblijf van de keurvorst, naar het
beroemde Wilhelm's Höhe. een op eenen berg aangelegd Lustslot, waarnaar eene
lijnregte weg, die digt bij de stad met kastanjeboomen beplant is hier leidt.
Het paleis is een breed en prachtig gebouw. Het hoofd gedeelte is uit zandsteen
opgetrokken, de twee vleugels zijn van witten steen gebouwd, en aan de twee
trappen rusten aan weerszijden twee leeuwen, Het hoofdgedeelte voert op de
frontispice het opschrift in goude letteren Wilhelmus I. El. Condidit.
Van binnen is dit paleis, vooral de tweede etage met buitengewone pracht
gemeubileerd. Spiegels van buitengewone groote, stoelen alles even kostbaar.
Onder de standbeelden is eene schoone Hebe van Canova. Ook is in dit paleis eene
schoone verzameling schilderijen, vele van hollandsche meesters.- Behalve het
hoofdgebouw zijn nog verschillende andere gebouwen en tempels op Wilhelmhöhe.
Lowenbürg voor 30 jaren opgerigt, een gebouw in den trant van een oud
ridderslot, waarin men eene fraaye verzameling van wapenrustingen en harnassen
uit de riddertijden vindt. Bagatelle een Chinees huisje met verschillend
gekleurde glasvensters, een fraaye danszaal, op een plein met lindenboomen
terzijde van het slot, enz.
Digt bij het lustslot is een zeer goed logement, waar wij een uitstekend
middagmaal hadden.
'S avonds bezochten wij nog in de stad de brug over de Fulda. waarvan de grootte
in van Eyk's reize naar het Hartsgebergte veel te aanmerkelijk is opgegeven,
welke zonderlinge misslag wij niet verklaren kunnen. Dezelve voert buiten de
stad.-3 Septr.
'S anderen daags reden wij des morgens om 7 ure naar Göttingen. Het is eene zeer
bergachtige weg. Op twee mijlen afstands van Cassel komt men aan Münden, een
bevallig in een dal gelegen stadje, waar de Werra zich met de Fulda vereenigt en
de Wesel vormt. De sterk stromende Werra vormt digt bij de brug kleine
watervallen, en brengt onderanderen een houtzaagmolen in beweging, die over de
brug aan de chaussée naar Göttingen ligt. De kastelein van het Logement Zür
Goldenen Krone heeft op een eiland bij deze brug waar de Werra zich in twee
stromen verdeeld op een eiland een huis aangelegd (Werdergarten) van waar men
een verrukkelijk uitzigt heeft op het Fulda en Weserthal, en de rivieren die met
kleine scheepjes bedekt zijn, en op het omgevend met boschen overdekte gebergte.
Wij reden vervolgens naar Göttingen. Digt bij de stad besteijgt men een steile
bergrug, en ziet als men denzelven beklommen heeft Göttingen met zijne roode
daken en zwarte torenspitsen laag in het dal liggen. Wij kwamen er namiddags ten
twee ure aan. De stad kan niet fraai genoemd worden, en is ellendig bestraat.
'S namiddags bezocht ik Blumenb.. die zich mijnen naam herinnerde, en mijne
diss. de Sceleto piscium te voorschijn haalde om mij te vragen of ik dezelfde
was. Ik werd vriendelijk door hem ontvangen, wierp met hem een blik op zijne
niet groote verzameling waaronder zich zeer belangrijke zaken bevinden Vooral
interesseerde mij zijne Circasserinnenschedel, en de grieksche schedel; hij had
vele rariteiten, ook drie hoorns van eene vrouw die door een val haar wandbeen
had beschadigd. De eerste en tweede waren afgevallen, en de derde hoorn was van
het lijk. Een dergelijke hoorn had ik ook in Parijs gezien.
Om 5 ure hoorde ik hem eene les geven over Petrefacten volgens zijn Handboek.
Hij weet de aandacht wel te boeijen, doch mengt er allerhande uitroepen, Ach
Herre Jé, ia.ia enz. onder en trekt daarbij zulke zonderlinge gezigten dat men
naauwelijks een denkbeeld er van vormen kan als men het niet zelve gezien heeft.
Eerst sprak hij over Lupes naturae, en liet een steentje zien hetwelk eene Maria
met het kind Jesus moest voorstellen, doch hetwelk slechts een afgerold
kieselsteentje was. Hij sprak vervolgens van Bestagen(?) van zijne versteende
comeeten en andere astronomische petrefacten versteende hebreeuwsche letters enz.
Daarop over het onderscheid in enkel verkalkte en werkelijk versteende
petrefacten, en eindelijk over het onderscheid na hunne overeenkomst met thans
levende dieren. Hij verhaalde van de olifant van de Lena. dat men er het vleesch
van geraspd en er een fricassé van bereidt had; daarvan zou iemand waarlijk
watertanden, denk eens een prae adamitische fricasséi- 'S avonds dronken wij
thee bij den Hr Obermedicinal Rath, zijne vrouw en dochter, en werden
allerbeleefdst ontvangen
Wij logeeren Zum Krone. waar wij slechts tamelijk goed zijn. Waarom men ons niet
het Logement Stadt London. hetwelk daarnaast is, heeft aangeraden weten wij niet,
daar het een beter voorkomen heeft.4 Septr.
'S anderen daags bezoeken wij 's ochtends de Botanische tuin, de
Bibliotheek, het Concilienhuis, en het Museum. De botanische tuin bestaat uit
drie onderscheidene stukken, die aan een gevoegd zijn. Een derzelven is de
oeconomische tuin. De aanleg is niet bijzonder fraai. De planten van den kouden
grond zijn in smalle bedden, met palm omgeven, gerangschikt, volgens het
Linneaansche stelsel. Bij elke plant is de naam vol uit geschreven op een wit
plankje. Het verwonderde ons dat in de kassen thans niet gestookt werd. De
onkosten van het stooken gedurende de vorige koude winter hadden 500 Thlr
bedragen. In de kassen zagen wij een zeer hoog exemplaar van Cactus heptagonus,
hetwelk wel 18 voeten hoog was, en een gansche muur bedekte. Schrader is hier
Professor der Botanie. Het kwam mij voor dat deze tuin niet rijk was aan vreemde
gewassen in vergelijking der Leijdsche.
De bibliotheek, thans eerst 70 jaren oud, is eene der voortreffelijkste, die er
bestaan. Het getal der boeken, de orde der rangschikking, en de groote
liberaliteit van het gebruik maken de hoofdvoordeelen uit waardoor zij zich
onderscheidt. Hoezeer wij op een tijd kwamen dat dezelve nog niet publiek
geopend was, heeft een daar arbeidende Professor ons met de grootste
welwillendheid rondgeleid, en onze vragen met bereidwilligheid & beleefdheid
beantwoord. Het getal der boekdeelen is niet naauwkeurig te bepalen, maar men
mag het bij eene gematigde schatting veilig op 320,000 of 330,000 begrooten.
Hiervan zijn er altijd meer dan 20,000 uitgeleend.
Welk een onderscheid met de inrigtingen van Cassel! Verzamelingen die niet bij
wetenschappelijke inrigtingen gevoegd zijn, en tot gebruik zijn ingerigt,
ontaarden in kijkspellen, enkel geschikt om de daaraan aangestelde personen
fooyen te bezorgen, en vreemdelingen te doen aangapen!- de jaarlijksche toelagen
zijn niet naauwkeurig bepaald, doch men koopt jaarlijks voor omstreeks 6000
Thlr.- Het personeel der beambten bij de bibliotheek is in het geheel 14. De
zalen van het gebouw zijn met busten van gestorvene Gottingsche Professoren
versierd. Het gebouw is goed verlicht. De boeken zijn niet genommerd, maar
wetenschappelijk gerangschikt. Men heeft van alles een dubbele catalogus, de
eene alphabetisch, de andere wetenschappelijk naar de onderscheidene vakken
(Real-Catalog).- Ik zag hier een ongekleurd exemplaar van Poli Testacca
Utriusque Siciliae II. Delen
Achter de Bibliotheek, welke een voormalige kerk is, ligt het Conciliënhuis,
waar de promoties plaats hebben. Ongelukkig kwamen wij een oogenblik te laat om
de promotie welke daarjuist had plaats gehad, bij te woonen; de heer Himlv kwam
met den nieuwen Dr., en eenige studenten de trappen af. Het lokaal zelf is niet
de moeite waard om te zien. Een niet groot vertrek, met een dubbele cathether en
eenige stoelen, welke in de rondte staan voor de professoren, eenige andere voor
den catheter voor de opponenten, een portret van Mühlhausen boven den catheter,
zie daar alles, wat hier te zien is. De Senaat heeft geen eigen vertrek, daar
hetzelfde ook tevens voor de regtbank dient.
Het Museum is niet groot. Men heeft er echter eene niet onaanzienlijke
verzameling van vogels. Voor ongewervelde dieren is er bijkans niets. Bij het
Museum is ook eene Etnographische verzameling, waar men vele belangrijke dingen
vooral van de Stille Zuidzee-eilanden vindt, zoo als rouwdragt, die bij Cook is
afgebeeld, roode helmen en mantels van Sandwicheilanders van de veeren van
Cesthia coccinea enz. Boven het museum is eene verzameling schilderijen die over
het geheel niet veel te beteekenen heeft, en in een hoek staat een geheele
lengte portret van Jerome Napoleon, in costuum zoo als Napoleon is afgebeeld met
een' rijk versierde mantel, dat vroeger toen hij nog koning van Westphalen was,
eene aanzienlijker plaats op de Gottingsche Bibliotheek innam.-
Het getal der studenten te Göttingen is in de laatste jaren eenigszins
verminderd, doch bedraagt thans nog 1200 - Het tabaksrooken is op de straten van
Göttingen even als te Cassel en in geheel Hessen verboden.
'S namiddags reden wij weder naar Cassel terug.-5 Septr.
'S ochtends om 10 uren reden wij uit Cassel met de diligence naar
Frankfort, waarop wij echter slechts plaats genomen hadden tot Marburg. Wij
kwamen in die stad 's avonds om half tien uren aan. Daar de diligence bezet was
moesten wij in bijwagens rijden, die bij elk station veranderden, en meestal bij
uitstek slecht en morsig waren. Wij reisden in gezelschap van vele Gottingsche
studenten, die met den aanvang der vakantiën naar huis gingen, en ons zeer
beleefd behandelden. Te Wabem het tweede station zagen wij in het logement of
posthuis een meisje, de dochter van het huis zoo ik geloof, welke zeer schoon
was. Een der liefste gezichten die ik immer zag, heldere blaauwe oogen, een
regelmatig ovaal gelaat, bruin haar, eene zeer nette gestalte. Overigens zagen
wij op onze reis niet veel merkwaardigs, hier & daar fraaye bergpartijen. De
wegen zijn hier veelal met lijsterbessen beplant.
Wij namen te Marburg onzen intrek Zum blauen Lówen. waar men ons spoedig een
zeer goed avondeten bereidde en met zekere hartelijkheid en eenvoudigheid
ontvong.6 Septembr.
Marburg is eene oude en leelijke stad, welke zeer ongelijke straten
heeft en tegen een' berg aan ligt, op welks spits een slot ligt, hetwelk thans
tot eene gevangenis dient Van deze hoogte heeft men een fraai uitzigt op de stad.
In de stad is eene fraaye Gotische kerk, welke men in het jaar 1235 is begonnen
te bouwen, de heilige Elisabethkerk, met 2 torens. Het koor heeft beschilderde
glazen.
De versierselen der kerk hebben veel geleden in den 30 jarigen oorlog. Thans
dient deze kerk voor de Lutherschen, die hier het grootste gedeelte der
bevolking uitmaken.-
Van de Akademische inrigtingen heb ik slechts de botanische tuin en het Theatrum
anatomicum gezien - De botanische tuin is niet groot en ook niet zeer rijk in
planten. Er is slechts eene middelmatige broeikast. In de Anatomische
verzamelingen vonden wij vele schoone opsluitingen, en vele preparaten van
vergelijkende en pathologische anatomie, ook waschpreparaten, die mij van de
veelvuldige talenten van den Professor Bünger een zeer hoog denkbeeld geven - In
dit Theatrum is ook een skelet van een reus, waarin echter tusschen de wervels
kurken schijfjes gevoegd zijn, die de dikte der castilagines invertebrales ver
overtroffen. Intusschen was de vent zeker 9 of
9 en een halve voet lang.
Ik heb ook Profr. Herold leeren kennen; het is een man van 40 jaar, zijn
uiterlijk beantwoordt niet aan het denkbeeld dat men zich van een' zoo
uitstekend onderzoeker vormen zou. Hij zal thans zijn groot werk over de
ontwikkeling der insekten in het ei uitgeven, het welke hij voltooid heeft en
waaraan hij meen ik 14 jaar gewerkt heeft.
In Marburg zijn de medische studenten zeer talrijk. Heusinger uit Würzburg is
hier thans professor der Anatomie.
'S namiddags reden wij naar Giessen. De weg is bergachtig. Men vindt hier roode
zandsteen even als tusschen Münden & Cassel. Dezelve is met heide en met
geboomte bedekt. Hier en daar is de streek boschachtig. Men heeft soms fraaye
uitzigten, en ziet hier en daar op verwijderde bergen de ruïne van een oud slot.
Giessen is mede een Akademische plaats, doch behoort tot Hessen Darmstadt. De
stad is niet groot, en bestaat hoofdzakelijk uit eene lange straat. Hier en daar
ziet men een goed gebouw. Buiten de stad naar de zijde van Frankfort ligt het
Akademiegebouw, dat zeer groot is en vroeger tot eene Kaseme diende. Inwendig
hebben wij het niet gezien. In Giessen mag men op de straten Tabak rooken.
Wij logeeren zum Rannen. Morgen hoopen wij naar Frankfort te rijden.-7 September.
's ochtends om 6 uren verlieten wij Giessen en kwamen om half 4 te
Frankfurt aan. De weg is hier en daar vooral bij Frankfort bergachtig. Wij zagen
hier aan onze regter hand het Taunusgebergte tusschen het welk de wolken hingen.-
Het weder was overigens slecht.
Men rijdt hier door menig dorp, hetwelk in morsigheid uitmunt. Om zich een
denkbeeld van een duitsch dorp te maken, verbeelde men zich eenige uit
kruisbalken gebouwde huizen, tusschen wier vakken leemaarde met stroo gemengd
is. De vensters zijn klein. Het huis is somtijds bepleisterd, doch dit
bekleedsel laat op verscheidene plaatsen los, zoo dat men de leemen hutten bloot
ziet., wier grondslag het stof is.
Deze huizen staan gewoonlijk van elkander verwijderd, zoo dat men ze van alle
zijden bezien kan. Zij staan ononderstlijk gerangschikt, doch vormen
hoofdzakelijk
eene lange straat. De grond is met groote ongelijke steenen bedekt. Deze steenen
vormen in het midden of aan beide zijden een goot, welke met vuil water en slik
vervuld is. In die gooten trappen eenige ganzen, wier onophoudelijk onaangenaam
geroep alleen door het geknor van varkens of het klappen der zweepen wordt
afgebroken, waarmede de voerlieden hunne paarden of ossen bestieren, die zware
karren voortslepen. Eenige vuile slecht gekleede kinderen zitten voor de deuren,
ook wel op mesthopen, en speelen met elkander. De straat is altijd door allerlei
vuil van het vee verontreinigd en glibberig. Zie daar een duitsch dorp! De
ligging van hetzelve is dikwerf in de verte schilderachtig, maar het inkomen
meestal hoogst onaangenaam en aanstootelijk!-
Het was te Frankfort najaarsmis, en dus zeer druk. In het logement ( Waiderbusch)
waar wij vroeger logeerden, konden wij geene kamers bekomen, maar moesten in een
naburig huis althans voor de eerste nacht ons intrek nemen, waar de eigenaar van
het logement voor zijne rekening kamers had gehuurd. Versterkt door een goed
diner in de Weidenbusch gingen wij naar het Theater, welk locaal van binnen
sinds ik hier laatst was (1824) verbeterd schijnt te zijn. De loges waren zoo ik
mij niet vergis toen met tusschenschotten afgescheiden en alles had eene donkere
blaauwachtige kleur. Thans was alles bevalliger en met ligter kleuren. Wij zagen
den Don Juan geven; de hoofdrol van Donna Anna werd door een Mad. Walcker van
het hoftheater te Leipzig vervuld. Het geheel werd zeer goed uitgebeeld. Het
orkest was goed bezet, en de decoraties waren voortreffelijk. Vooral is het
verwonderlijk met welken spoed men dezelven verandert.
Na het Theater gingen wij in de groote zaal van Weidenbusch, door 13 kristallen
kroonen verlicht, waarin ongeveer 300 menschen bijeen waren, en na hier een
kopje thee gedronken te hebben begaven wij ons naar onze kamers.8. Septr.
’S ochtends zagen wij de Domkerk welk gebouw ons echter weinig beviel,
en bezochten vervolgens de boven de beurs uitgestalde kramen waar wij het een en
ander geschenk voor onze betrekkingen kochten. Men ziet hier prachtige kramen,
echter niet prachtiger dan op eene Rotterdamsche kermis. Frankfort heeft
daarenboven eene menigte winkels van galanteriewaren en luxe.
Wij wandelden langs den Mein de fraaye kaai langs, tegen over welke
Sachsenhausen ligt, met eenen langen steenen brug aan Frankfort verbonden. Op de
kaai staat het gebouw der stadsbibliotheek een deftig wit bepleisterd gebouw,
met een’ breeden gevel. Boven op de frontispice leest men Studiis libertati
reddita civitas.
Langs deze kaai staan nog vele andere prachtige partikuliere gebouwen, en de
stad Frankfort is aan de landzijde met een' tuin omgeven, die eene aangename
wandeling aanbiedt en bij wier ingang met in plaats van verbodswetten, en
strafbepalingen zoo als in het gebied van de genadige Keurvorst, slechts eene
aankondiging staat dat alles wat zich in deze tuin bevindt aan de zorgvuldigheid
van het publiek is aanbevolen.
Ik bezocht 's namiddags den jongen Soemmerring. Hij is in dit tijdsverloop oud
geworden en begint reeds grijze haren te krijgen. Over zijn vader werd nog veel
gesproken; overigens heeft de zoon iets kouds, hetgeen bij de levendige
hartelijkheid van den vader zeer afsteekt.
Ik begeef mij vervolgens naar het kabinet van Naturalia van de Senkenbergsche
stichting. Hier zie ik met bevreemding dat de Chinchilla ook de naam van Eriomys
draagt. Van den Heer Cretsschmar vernam ik dat hij over 2 jaar dit dier zoo
genoemd had, doch dat ook Lichtenstein uit Berlijn even verwonderd geweest was
als ik, daar hij mede aan dit dier dezen naam gegeven had. Dr Cr. maakt mij op
den tegen de overige vingers over te stellene duim der achterpooten opmerkzaam.
Cr. beviel mij juist niet. Hij heeft iets ruws en onbeschaafds, en daarbij wil
hij met zijne verlichte denkbeelden omtrent den bijbel en de openbaring te koop
loopen., die hoogst ergerlijk en daarbij oppervlakkig zijn.
In het Museum zag ik ook Leuckart uit Heidelberg, die zich naar Hamburg begaf.
Onze ontmoeting was hartelijk, doch hij had eenige tijd werk om mij te herkennen
en vond mij vermagerd.-
'S avonds wandelden wij nogmaals langs den Main, en ik ging buiten de
Galluspoort (Gallus Thor), eene wandeling doen naar het huis waar eertijds de
oude Soemmerring woonde, wiens gedachtenis mij immer een weemoedig en dankbaar
gevoel geeft.-9 Septr.-
Ik ging 's ochtends Ermerins uit Franeker opzoeken, die met zijne vrouw
en met zijne broeder den jurist eene reize naar Dresden gemaakt had, en zich
thans zoo als ik uit het vreemdenlijstje gezien had, alhier ophield. Hij
verhaalde mij dat hij een brief van Mulder gehad had, en dat die te Leyden
geweest was gedurende mijne afwezigheid- Ik ging daarna nogmaals naar het Museum
en sprak er nog met Leuckart die mijn gevoelen omtrent de zoogenoemde ademhal
ingswerktuigen van Boianus aangenomen had, en zulks bij Aspergillum bevestigd
had gezien. Hij toonde mij nog fraaye teekeningen van ongewervelde dieren en
ontleedkundige onderzoekingen voor zijne zoologische Bruchstücke.
Aan de post vernemen wij dat er nog geene brieven voor ons gekomen zijn.
Wij wandelen vervolgens naar de tuin van Betmann„ welke digt bij de stad gelegen
is, en waarin zich eene verzameling van afgietsels van antieke beelden en ook
een vooral merkwaardig beeld van Ariadne door Dannecker uit Stüttgard
vervaardigd bevind. Dit beeld is van 1814. Met eene onbeschrijfelijke
bevalligheid zit Ariadne het eene been onder het andere geslagen op een panther
en houdt met de eene hand een kleed omhoog waarvan de plooyen allernatuurlijkst
zijn. Het beeld is van alle kanten even schoon, en de beeldhouwer heeft zoo
getrouw de natuur gevolgd dat men geen harde steen maar zacht vlees meent te
zien. Er is van dit beeldd eene kleine lithographie. Van Frankfort reden wij 's
namiddags naar Darmstadt. Het is eene schoone vrij regte weg, hier en daar rijdt
men door dennenbosschen. Tegen de avond kwamen wij te Darmstadt waar wij zur
Traübe onzen intrek namen. Ik was in deze waarlijk schoone stad vroeger geweest,
even gelijk in Frankfort, doch veel was wederom nieuw voor mij. Wij
doorwandelden dien avond nog de fraaye Schlossgarten. die echter in omvang en
aanleg met die van Dusseldorp niet kan vergeleken worden. Men heeft er eene
lieve waterpartij, en eenig zwaar geboomte, waaronder vooral een paar populieren
van ongemeene omvang onze aandacht trokken. Ik kan mij niet herinneren ooit
dikkere stammen van die boom gezien te hebben.10 Septembr.
Darmstadt heeft even als Cassel en andere nieuw aangelegde of
aangebouwde duitsche steden groote pleinen. Het Theater heeft eene eenvoudige
schoone facade; het ligt achter het slot, dat onvoltooid gebleven is, en echter
van ongemeenen omvang is. Op het zelfde plein is ook het groote exerceerhuis,
eene onbegrijpelijk ruime zaal 272 voet lang en 134 voet breed, welke thans tot
bergen van kanonnen & kogels gebezigd wordt.
Wij zagen dien dag ook nog eene sinds 5 jaren eerst gebouwde catholieke kerk,
welke geheel rond is, en van boven met een rond dak, het welk alleen het licht
doorlaat voorzien is. De doorsneden van den cirkel is 125 voet en de hoogte tot
aan den top 175 voet. Ik herinner mij zelden iets gezien te hebben dat een
eenvoudiger en tevens verhevener indruk geeft, dan het inwendige dezer kerk.
Deze groote ruimte, waarbij het oog door geene versierselen wordt afgetrokken,
terwijl alleen in de rondte hooge kolommen staan die tot aan het gewelfde dak
reiken, het licht dat van boven invalt, en de wit bepleisterde wanden verlicht,
het eene enkele altaar regt tegen over de ingang der kerk, dit alles te zamen
maakt eene buitengewonen en plegtige vertooning, en schijnt de weerklank te
geven op het opschrift aan de buitenzijde der kerk: Deo.
Ik zag hier ook nog het Kabinet van naturaliën, het welk in een gedeelte der
bovenste verdieping van het slot bewaard wordt. Men heeft hier eenige
belangrijke stukken.
De verzameling vogels is vrij goed en de exemplaren zijn wel bewaard. Ook eenige
goede skeletten en crania vooral voor zoogdieren worden hier gevonden. De
verzameling vlinders van Borkhausen is bij de verzameling der insekten gevoegd,
welke grootendeels door Sturm geleverd is. Men vindt hier ook goede schilderijen
naar levende dieren uit de voormalige ménagerie van Stüttgardt, zooals van de
Olifant. Tapir, der Ursus labiatus enz. Maar het belangrijkste in deze
verzameling zijn buiten twijfel de fossile beenderen, grootendeels uit
Eppelsheim vooral van Mastodon angaitidens. en van eene groote soort Tapir,
welke Kaup, die thans aan deze verzameling is aangesteld tot een nieuw geslacht
brengt, hetwelk hij Dinotherium noemt. Ik zag hiervan eene zeer lange onderkaak
in 1828 opgegraven.
Kaup. wien ik uit Leydsche berigten niet gunstig had leeren kennen, behandelde
mij zeer vriendelijk. Mijn naam heb ik hem niet gezegd.
Wij reden vervolgens om half elf uren des voormiddags uit Darmstadt. Wij kwamen
weldra aan de bergstrasse, en hadden het met geboomte, of ookwel met wijnstokken
beplante gebergte aan onze linkerhand ( Oost-waards). Eerst rijdt men een klein
eind wegs door een dennenbosch, vervolgens wordt het uitzicht aan de westzijde
ruimer terwijl het gebergte aan de oostzijde zich al meer en meer verheft. De
weg is meestal vlak, en zeer goed, aan beide zijden met vruchtboomen beplant,
wier rijkbeladen takken dikwijls onderstutting behoefden. Op de toppen der
bergen ziet men hier en daar ruinen van oude kasteelen. Zo reden wij door
Eberstadt en Zwingenberg naar Aüerbach. waar wij zur Krone ons midagmaal hielden.
Waarom Schreiber in zijn Handbuch fur Reissende dit logement einen eleganten
Gasthof noemt weet ik niet, mogelijk is het thans afgenomen, nu de groothertog
van Hessen-Darmstadt het daarbij gelegene landhuis niet meer gebruikt, waar zijn
vader den zomer plagt door te brengen.
Na het middagmaal gingen wij onder het geleide eener vrouw, die ons den weg
zoude wijzen, den Melibokus beklimmen, welke het hoogste punt van de bergstrasse
uitmaakt. Door verschillend geboomte slingert het hier en daar steile bergpad
naar de Ruine van de oude burgt Aüerbach; van daar moesten wij nog wel een uur
gaan voor wij den top van den Melibokus beklommen hadden. Hierop staat een
vierkante 80 voet hooge toren, welke men, zoo men een vrij uitzicht hebben wil
beklimmen moet, daar de top zelve dit uitzicht niet geeft. Ongelukkig waren wij
door onze wandeling vrij bezweet geworden, en boven op de toren, waar men vier
grote luiken had, om het uitzigt naar alle kanten te geven, durfden wij ons niet
te lang ophouden, wijl het daar koel was. Intusschen zagen wij aan de westzijde
den rijn en worms, aan de noordzijde in de verte Frankfort, en digter bij
Darmstadt met de regten weg, die naar deze stad toeloopt. Oostwaarts zagen wij
in het romaneske Odenwald, en Zuidwaarts zagen wij tot Manheim. Wij wandelden
vervolgens van den Melibokus Oostwaarts naar het Odenwald, zagen hier een met
geboomte bedekte syenitisch gebergte, hetwelk hier en daar naakte rotsspitsen
vertoont, die uit den grond te voorschijn komen. In de dalen is de grond bebouwd
met hennip, aardappelen, boekweit, en graan. Het gemaaide graan wordt op den
grond in perken gerangschikt in kromme lijnen, zoo dat men een tapijt voor zijne
voeten meent te zien liggen. Wij beklommen den Feltenberg. wiens top zegt men
nog 6 voet hooger is dan de Melibokus (zonder den toren), terwijl men de hoogte
van de laatste op 1000 voet boven de omliggend vlakte begroot. Wij zagen nu
weldra het reuzenaltaar, een vierkant blok svenit van ongemeene grootte, waarop
twee groeven gezien worden, die door eene zaag schijnen te zijn bewerkt. In het
Forsthaus dronken wij slechten rhijnwijnn, dien wij nooit zouden gedronken
hebben hadden wij niet veel dorst gehad, en gingen nu verder tot de reuzen zuil,
een ronde bewerkt rotsstuk het welk op den grond ligt en 32 voet lang is. Digt
hierbij is het 200.- genoemde Felsen meer, eene verzameling van ronde stukken
syenit, die naakt aan de heilig van den berg liggen, verward door een, en als of
er te voren een stroom met ongemeen geweld over had heen gespoeld. Onder deze
steenen is eene kleine beek, wier frisch water met de holle hand geschept ons
overheerlijk smaakte. Nu gingen wij weder naar Auerbach terug langs het
eenvoudig landhuis dat eertijds de Groothertog bewoonde, en waarbij een fraai
park is, en daalden eindelijk in het dorp neder na eene wandeling van omtrent 5
uren.
Wij reden daarop naar Heppenheim waar wij des nachts zur halben Mond bij Frank,
een zeer goed logement, onzen intrek namen.11 Septr.
Wij hadden den vorigen dag goed weder gehad, doch de vroege morgen
begroette ons met ongemeen veel regen. Zonder dus den burgt (Starkenburg) te
bezoeken reden wij al spoedig naar Heidelberg af, terwijl onder ons voortrijden
de lugt eenigszins opklaarde. De belangrijkste plaats die wij doorreden is
Weinheim, of het dat zelfde Weinheim is, hetwelk Bürger bezong weet ik niet. Ik
heb er de vrouwen van het stadje eens op aangezien. Schoon waren zij juist niet
en wanneer hare voormoeders haar gelijk waren deden zij wel hare mannen mede te
dragen, daar zij niet veel kans hadden er anderen te bekomen.
Bij Neüenheim draait zich de weg om de bergen en men komt eensklaps in het
bevallig Neckerthal, nu ziet men Heidelberg met zijn slot,over de Neckar liggen,
wiens water thans zoo ondiep is dat wij het door een paard tot in het midden
zagen doorwaden. Een lange steenen brug van zes bogen met twee standbeelden
brengt u over den Neckar in het oude Heidelberg.
Heidelberg is een der schoonst gelegene steden die ik immer zag. Wij beklommen
al spoedig de heerlijke ruine van het slot, hetwelk in verschillende tijden
gebouwd, en vernield is, en in den dertigjarige oorlog veel geleden heeft, doch
dat men eindelijk onder Lodewijk den 14den met buskruid heeft doen springen. De
belangrijkste ruine is de zersprengter Thurm. een ongemeen groot blok ligt
schuins als van den toren afgegleden in de diepte, op de spits der torens en in
de gewelven staan heesters en boomen, en vertoonen ons de overwinning der altijd
scheppende natuur op de altijd gesloopt wordende voortbrengsels der menschelijke
kunst. In het slot vertoont men het beroemde Heidelberger vat hetwelk 36 voer
wijn bevatten kan, elk van 1000 flesschen, en hetwelk drie maal gevuld is
geweest. Er waren 14 dagen noodig om het door een gat van boven te vullen, zeide
onze geleider, doch ik geloof dat dit een sprookje is.-
In de slotkerk, waar men nog voor eenige jaren dienst heeft gedaan, liggen
eenige boeken voor reizigers over dit slot, zoowel als over den Schwetziger tuin
enz - Wij hadden nog geene brieven ontvangen, hetgeen ons eenigszins
ongerustheid gaf.
’S namiddags bezochten wij het anatomisch kabinet van Tiedemann. Het bestaat uit
twee kamers en eene gallerij boven de eerste. In de eerste kamer heeft men
osteologische, zenuw, en pathologische praeparaten. In de gallerij daar boven,
praeparaten van hersenen, zintuigen, de ademhalingswerktuigen, die van de
bloedsomloop, de spijsverteering de pisafscheiding en de voortplanting, benevens
onderscheidene foetus, praeparaten voor de osteogenesis, en monsters. In de
tweede kamer zijn preparaten voor de vergelijkende anatomie. Van alle bijzondere
deelen dezer vezameling is eene geschrevene catalogus, welke in de kasten bij de
voorwerpen ligt. Ik kan niet zeggen dat deze verzameling aan de verwachting
beantwoordt die men van Tiedemann's naam zich hier vormen zou. Overigens behelst
dezelve schoone en belangrijke stukken vooral fraaye zenuwpraeparaten en
kwikopspuitingen der Wakirater (?).
'S avonds wandelen wij nog door de stad, en even buiten dezelve. De stad bestaat
hoofdzakelijk uit eene lange straat, die aan de neckar evenwijdig loopt, en ook
Hauptstrasse genoemd wordt.
Wij logeren bij Frank in Prinz Carl. waar ik ook in 1824 gelogeerd had.12 Sept.
'S ochtends bezochten wij de kerk van den H. geest, en die van de H.
Petrus. De eerste kerk staat op een plein aan de Hauptstrasse, en is de grootste
kerk van Heidelberg. De andere wier gevel met beelden prijkt staat niet ver van
het posthuis. Geen dezer twee kerken zijn van binnen zeer belangrijk, doch de
St. Pieterskerk is inwendig de schoonste.
Aan het postkantoor vond ik thans den mij op Göttingen geadresseerde brief. Wij
vernamen daaruit wel geen politiek nieuws daar de brief van den 31 Augs. was,
maar de brief deed mij toch veel genoegen omdat ik mij over vrouw en kinderen
begon te verontrusten.
Wij reden vervolgens des morgens om 9 ure naar Neckar Steinbach oostwaards van
Heidelberg aan de andere oever van den Neckar gelegen. Een heerlijke weg langs
den Neckar met nootenboomen, pruimen en andere vruchtboomen. brengt u eerst tot
Neckar Gemünd; aan uwe regterhand hebt gij vlak naast den weg het steile
gebergte met houtgewas beplant, waarvan hier en daar de naakte roode rotsen in
ongemeen groote brokken te voorschijn komt, beneden u links kronkelt de Neckar
over eene bedding van kieselsteenen, en aan de overzijde ziet gij op het
gebergte nu eens onderscheiden huizen, wier wit bepleisterde muren op het groen
bevallig uitkomen, nu weder roode zandsteen, waaraan de steenwerkers arbeiden.
Bij Neckar Gemünd zet men u in een pont over den Neckar. Nu wordt de weg nog
belangrijker; over u ziet gij op de top van een vrij hoogen berg het stadje
Dielberg met twee torens, voor u ziet gij onderscheidene ruinen, en weldra het
in eene kromte der rivier aan den voet der bergen liggende Neckarsteinbach.
De weg loopt hier op verscheidene plaatsen langs den rand van eene hooge steilte
beneden welke de Neckarbedding ligt. De Neckar is hier dieper dan bij
Heidelberg. Wij bezagen de ruinen van Neckarsteinbach welke vrij in getal zijn.
Die welke het verste van Neckarsteinbach en het meest naar Neckargemünd ligt
noemt men hier Schwalbennest, en hangt ook even als een vogelnest aan de steile
rotswanden. Achter de bergen van de Neckarboorden ligt een smal en bevallig dal,
in hetwelk eene kleine beek vol van forellen bruischt, en over duizend
kiezelsteentjes met zilver schuim heenen spoelt. Ongaarne verlaat ik zulke
plaatsen, waaraan de voet gekluisterd blijft omdat dezelve onwillekeurig aan het
starend oog gehoorzaamt.
Zur Harfe hadden wij een vrij goed middagmaal in den tuin van dit logement, en
reden vervolgens wederom naar Heidelberg. Wij verlieten ons rijtuig bij de
zoogenoemde Wolfsbrunnen. beklommen het gebergte en wandelden vervolgens naar
den Kaiserstühl. het hoogste punt van het gebergte aan welks voet Heidelberg
ligt. De wandeling tot dit punt duurt vrij lang, en toen wij er aankwamen lag
alles bij het ondergaan der zon in een nevel, terwijl men anders in het westen
op Manheim Schwetzingen en de Rijn een heerlijk uitzigt had. Bij helder weder
moet het hier 's ochtends heerlijk zijn. Na den terugtocht aangenomen te hebben
bereikten wij ons logement in den avond, en hadden dus bijkans den ganschen dag
in de vrije lucht doorgebragt. Wij waren eenigszins vermoeid, en ik had niet
veel lust om meer te doen dan deze weinige regels over den heerlijken dag, dien
wij gehad haden op te
schrijven.-13 Septr.
'S ochtends wandelden wij nog eens naar het slot en wierpen een blik op
de heerlijke streek welke ik thans ten tweedenmale en misschien voor altijd
vaarwel zeide. Vervolgens reden wij langs een geheel regten weg naar
Schwetzingen, waar wij de tuin bezagen, welke in den groote franschen stijl is
aangelegd. De zelve beviel mij thans veel minder dan in 1824, en kan de
vergelijking met den tuin van Wilhelmshöhe niet doorstaan. Alles zijn regte
lanen en het geheel is met beeldhouwwerk overladen. Trotsch is echter het groote
park achter het slot, met de vele fonteinen Arion, en kinderbeeldjes met zwanen
in onderscheidene houdingen, waar achter een kom is met twee herten, die door
honden vervolgd worden, en welke twee schoone fonteinen vormen. Achter dit
bassin loopt eene grote laan met een vierkant grasperk in het midden op eenen
grooten vijver uit, welke aan het eind van den tuin ligt. Ook beviel ons zeer de
Apollotempel, voor welke eene zeer schoone waterval is. Een der minarets der
mosqué hebben wij beklommen. De trap is goed, doch vooral beneden vrij donker.
Het uitzigt op Manheim, Spiers, Heidelberg, enz. is heerlijk.
Wij reden 's namiddags naar Manheim. De weg derwaards is mede zeer regt, en het
land aan weerszijden vlak. De weg is met vruchtboomen beplant.
Manheim is eene schoone ruim gebouwde stad met regte straten, en goede huizen
Wij bezagen den eigen middag het slot, waarin wij eene suite van kamers zagen
die 500 parijsche voeten lang is. Deze kamers worden door Groothertogin
douairière Stephanie bewoond en zijn meest met smaak gemeubileerd. Wij zagen
hier nog een fraai olyverw portret, kniestuk, van Napoleon van 1806, geheel en
face! Naar een dergelijk schilderij doch geheel ten voeten uit bestaat eene
gravure.
In het slot is eene verzameling van schilderijen, en van afgietsels der antieke
beelden. Onder de schilderijen beviel mij bijzonder een fraai hoofd, met de twee
handen over een kruis geslagen, ik geloof eene Magdalena. van Guido Reni, een
binnenvertrek met 3 figuren die musiek maken van Terborg, een klein
schilderijtje van Netscher. eene vrouw voor een raam een papier in de hand, en
een fraai stuk van Teniers no 197.
De verzameling naturalien is niet bijzonder. Er zijn vier kamers. Alles is nog
in eene ouderwetsche trant. Er zijn eenige fraaije mineraliën , en goede
conchylien. Niets bijna is benoemd. Het belangrijkste zijn zeker de fossiliën.
Van de vrouw die ons deze verzamelingen liet zien vernam ik dat Suckow thans het
opzigt van deze verzamelingen niet meer had.
Wij wandelden vervolgens nog in den slottuin tot welke het publiek een' vrijen
toegang heeft, en kwamen van daar aan den Rhijn, en de lange schipbrug over
denzelven; wij doorliepen de in tuinen en wandelingen veranderde voormalige
vestingwerken, en keerden zoo weder om van de zijde der Neckar in de stad terug.
In Manheim vonden wij de ons op Frankfort geadresseerde brieven.- Wij logeeren
im Pfalzer Hof.14.
Wij wandelen 's ochtends naar Mühlaü eene wandeling even buiten de stad.
Het is een klein buitenhuis op een eiland aan den Rijn, waar men een kleine tuin
bij heeft. Wij dronken hier onder het lommer der Acacia's een kopje koffij. Wij
bezagen dien ochtend ook nog de Jesuitenkerk, welke rijk met marmer versierd
is.- Ik bezocht den Heer Suckow. die mij zeide dat hij in het volgende jaar eene
reis naar Brasiliën zoude ondernemen. Zijne uiterlijke omstandigheden schijnen
niet voordeelig te zijn.
'S namiddags reden wij naar Worms. Het gezigt op de brug over den Rijn die bij
Manheim zeer breed is, is zeer schoon en ruim De weg naar Worms is vlak en
grootendeels lijnregt. Dezelve loopt door Oggesheim en Frankenthal. Wij hadden
aan
onze regterhand in het verschiet de Bergstrasse, en konden de Melibokus met zijn
toren duidelijk onderscheiden, aan onze linkerhand lag op grooten afstand de
Mont Tonnerre
Worms is gelijk bekend eene oude stad. Wij bezagen er de Domkerk, welke zeer oud
is, en van binnen niet bepleisterd, maar even eens in roode steen gemetseld als
van buiten. Dezelve is ruim en hoog, en het hoogaltaar is met vele vergulde
beelden versierd. Er is een zeer oude Doopsteen in deze kerk. Schilderijen vindt
men er niet.
De luthersche kerk met 2 gallerijen is mede zeer ruim. Langs de omgangen der
gallerijen zijn kleine vakjes met bijbelsche geschiedenissen beschilderd. Boven
den ingang der kerk is boven de tweede gallerij aan de muur een groot doch niet
fraai fresco schilderij, hetwelk Luther op den Rijksdag voorstelt. Deze kerk is
in 1725 ingewijd.
Bij Worms groeit de heerlijke Liebfrauenmilch. Wij hopen hem vanavond te proeven.-
Ons logement heet der Romer.15 Septr.
Wij reden 's ochtends om 7 ure uit Worms naar Maiinz. De weg rijdt men
in 5 uren. In het begin is dezelve zeer regt en vlak. Dezelve verwijdert zich
niet ver van den Rijn, en achter denzelve heeft men steeds het uitzigt op het
gebergte der Bergstrasse. Na dat wij Güntersblüm hadden doorgereden, werd de weg
meer bergachtig, en bij Oppenheim rijdt men langs en door de wijnbergen.
Tusschen Oppenheim en Nierstein, waar wij ons een oogenblik ophielden, hadden
wij op het balcon van een daar opgerigt logement een heerlijk uitzigt op den
Rhijn. Van hier af tot Maynz loopt de weg bijkans altijd vlak langs den linker
rijnoever.
Maynz is eene vesting, waarin pruisisch en oostenrijks garnizoen ligt. Deze stad
behoort overigens tot het Groot Hertogdom Hessen Darmstad! Wij namen onzen
intrek zum Römischen Kaiser. 's namiddags bezagen wij de Schipbrug over den Rijn
waarop men aan weerszijden banken heeft, ten einde het ruime uitzigt aan beide
kanten der breede rivier op eene aangename wijze te kunnen genieten, de Domkerk,
en de verzameling van schilderijen in het Bibliotheeksgebouw, waarbij ook vele
romeinsche oudheden in Mainz gevonden bewaard worden. Onder de schilderijen is
een groot stuk van Jordaens, Christus leerende in den Tempel, met beiagchelijke
figuren, een Adam en Eva van A.Durer. aan Eva is veel bijgeschilderd, vooral een
erbarmelijke hand, een stuk van Rubbens en Snijders, waarop een schoone paaiüd,
eene Maria hemelvaart van A.Caracci. eene allerzonderlingste compositie, een
Loth en zijne dochters van Angeio. met heerlijke hoofden enz. Ook toonde men ons
in den tuin of op eene binnenplaats eener sociteit, een in 1827 voor Güttenberg
opgerigt standbeeld
'S avonds waren wij om de ons thans bijzonder belang inboezemende tijdingen te
lezen in een Kofffijhuis gegaan. Wij hadden thee gevraagd, en bekwamen twee
groote bierglazen met warme melk en water waarin een weinig groene thee scheen
getrokken te hebben. Dit is het merkwaardigste hetwelk wij in Mainz gezien
hebben. Er was des avonds geen Theater, en wij schreven dus in ons journaal, ons
beklagende dat wij niet meer te schrijven hadden.-16 Septr.
Wij reden 's ochtends over Biebrich naar Wiesbaden. De brug over den
Rijn bij Mainz kwam mij voor wel 1500 of 2000 voet lang te zijn. Bieberich ligt
op eenen kleinen afstand van Mainz aan de regter Rijn-oever. Hier is het slot
waar de Hertog van Nassau zijne residentie heeft, met de schoone in den
engelschen smaak aangelegde tuin, waarvan de wandeling voor het publiek vrij
staat. Aan het eind dezer tuin ligt bij een vijver een ridderslot hetwelk voor
een tuinhuisje gebouwd is. De wandelingen in
den tuin zijn heerlijk. Vooral is er eene lange laan met zeer zware
kastanjeboomen, en grootere Acaciaboomen als hier herinner ik mij niet ergens
gezien te hebben. Het slot met zijne breeden gevel ligt aan den Rijn, en van het
balcon heeft men daarop een ruim uitzigt.
De weg van Bieberich naar Wiesbaden is bergachtig; op eene vrij aanmerkelijke
hoogte geklommen ziet men voor zich in het dal Wiesbaden tegen het
Taunusgebergte, terwijl men terugziende Mainz met zijne lange Rijnbrug liggen
ziet. Wiesbaden's ligging is allerbevalligst. De stad zelve is niet groot maar
heeft een grootsch gedeelte, waar het Paleis, het ruime logement der
vierjaargetijden en het Theater gelegen is. Voor deze regte straat met groote
gevels ligt een ruim plein en tegen over het logement der vierjaargetijden ligt
de Cursaal. Aan de regter zijde van dit plein heeft men eene fraaije colonnade,
onder welks bogen winkels zijn even als in het Palais roval te Parijs. Achter de
Cursaal ligt eene fraaye engelsche aanleg, van waar men langs een snelstroomend
beekje naar Sonnenberg wandelt, eene schilderachtig gelegene ruine, van wier
toren, die thans met eene gemakkelijke trap voorzien is, men een zeer ruim
uitzigt heeft op de bergachtige omstreken. De stukken van steile wanden staan op
eene vreemde wijze om dat gedeelte gerangschikt, hetwelk nog in eenige zamenhang
bewaard is gebleven, en boven de oude poort dreigt een stuk steen zich los te
scheuren, en op het hoofd van den wandelaar neer te vallen.
Voor het logement der Vier iahreszeiten leest men.
Curarum vamus hune adeas locum ut morborum vacuus abire queas, non erim hic
curator qui curat
In het zelve is eene schoone, elegant ingerigt en ruime eetzaal, wier kolommen
uit het schoonste marmer zijn, hetwelk in het Hertogdom Nassau zelve aan de Lahn
gegraven wordt.
Van Wiesbaden reden wij 's namiddags naar Rüdesheim. De weg loopt door vele
plaatsen, welke dicht bijéén gelegen zijn. Wij reden weldra den Johannisberg
voorbij, en kwamen tegen de avond in Rüdesheim, waar wij bij Ackermann onzen
intrek namen.-
Hier troffen wij eene Hamburgse familie aan, waarvan de Dames uitnemend fransch
spraken. Bij Ackermann vond ik wederom dezelfde eenvoudige, zindelijke en goede
herberging als in 1824, en even goeden Rüdesheimer.17 Septr.
Wij begaven ons ’s ochtends met een aak, die met een tentje voorzien
was op de rivier om van Rüdesheim naar Andemach te varen. Hier voor betaalden
wij buiten het drinkgeld f 16. Ik zou echter iedereen raden het drinkgeld onder
den prijs te bedingen, daar de schippersknechts met het hunne niet te vreden
waren hoe zeer wij hen goed bedacht meenden te hebben; en toen wij 2 gulden aan
hen gegeven hadden verzocht de schipper nog om op onze gezondheid een flesch
wijn te mogen drinken, hetgeen wij hem, daar wij gaarne lang gezond wenschen te
zijn, natuurlijk toestonden.
Onze vaart begon onder een' zwaren nevel, waarbij het ons onmogelijk was iets
van Bingen en Ehrenfels te onderscheiden.-
Den muizentoren zag wij vrij onduidelijk Eerst bij Falkenburg klaarde het weder
op en de zon brak door. Het is een schoon gezigt, terwijl de hemel boven blaauw
en helder is de nevel tusschen de bergen te zien voortdrijven, en zich van het
eene voorwerp naar het andere te zien terugtrekken, terwijl hij steeds ijler en
ijler wordt. Wij hadden overigens Goed weder, en warm, doch kort voor onze
aankomst te Andemach begon de lucht te betrekken en hoorden wij eenige
donderslagen.
Ik heb in 1824 denzelfden tocht langs de Rijnoever gedaan, en weet thans niet
wat ik toen heb opgetekend. Ik geloof dat zonder in herhaling te komen van
hetgeen men bij Schreiber na kan lezen, er niet veel van is op te teekenen.
Intusschen moet ik
opmerken, dat hij zich vooral bij Bingen in de plaatsing eeniger plaatsen en
burgten op zijne kaart vergist heeft. Den indruk overigens weder te geven, die
schoone natuurtooneelen op ons maken is moeijelijk en ook in dit geval overbodig.
Bij de Lurlevfelsen heeft een knaap uit StGoar voor ons op den Horen geblazen,
en driemaal geschoten om ons de schoone Echo te doen hooren.- Andemach is een
oud stadje met leelijke muren, en zwarte torens. De straten zijn zoo morsig als
de grond van een beestenstal. De ligging van de stad is allerliefst, en om de
muren staan geschoren acacia’s, die men even als de wilgen bij ons met korte
stammen en breede kroonen heeft laten groeijen, en hooge populieren, en tabak
voor de liefhebbers, en aardappelen. Wij logeeren zur Lilie.18 Septr.
Wij begeven ons 's ochtends met een rijtuig naar Laachersee, om van
daar over Brohl naar Bonn te rijden. De weg van Andemach na Laach is juist geen
gemakkelijke rijweg. Door hoog gelegene velden en holle bergwegen komt men aan
de uitgestrekte kom, welke van de overzijde geheel met geboomte omgeven is. Het
weder was ons niet gunstig, en daar het toen wij bij de Laacher See waren
onophoudelijk regende, zijn wij verhinderd om langs het meer te wandelen, wij
reden vervolgens naar Wassenich waar wij in de oude herberg van Dieudonné Frank
een oogenblik vertoefden. De weg van Wassenich naar Tönistein, waar men eene
mineraalbron heeft is zeer bergachtig. Van Tönistein naar Brohl rijdt men langs
de zonderlinge trasbergen, waarin naar alle kanten holen gegraven zijn.
Schilderachtig ligt hier op eene hoogte een wit gepleisterd huis aan uwe
regterhand.
Van Brohl afhadden wij weder de chaussée en konden dus regt de waarde gevoelen
van eeneen goeden weg boven eenen slechten. Bij Sinzig reden wij over eenen brug
over de Ahr die zich hier in den Rijn uitstort, maar wier bedding thans
grootendeels droog was. Te Remagen hielden wij middagmaal en vonden het daar
zeer goed. Wij reden nu weldra voorbij de basalten van Unkelstein, en den
basaltberg bij Oberwinter; het trok onze aandacht dat de muren langs den weg
hier en elders langs den rijn uit basalt gemetseld zijn. Verspreide stukken
basalt liggen op den weg en op de straten. De weg loopt nu tegen over
Nonnenwirth langs Rolandseck, en het zevengebergte van den tegenoverliggende
Rijnoever maakt het einde der hoogere bergen uit, die wij op onze reis zagen. De
Godesberg langs welken wij weldra voorbij reden ligt als een stompe kegelvormige
berg op zich zelve, zonder zich tegen andere aan te sluiten. Weldra ziet men nu
de torens van Bonn en het schoone slot Poppelsdorf.
Te Bonn namen wij onzen intrek züm Stern en vonden daar brieven van den 12 Septr.-19 Septr.
Wij schreven 's ochtends brieven en gingen daarna naar Godesberg
wandelen. Den weg derwaards hadden wij den vorigen dag reeds gereden. Dezelve is
zeer goed en aan zijne regterzijde heeft men een fraai' uitzigt op eene rij van
heuvels. Jammer maar dat dezelve zonder lommer is. Digt bij Godesberg staat een
Monument hetwelk men Hochkreuz noemt, uit het begin der 14de eeuw. Hetzelve
gelijkt volkomen naar een' toren van eene gothische kerk in het klein.
Bij Godesberg wandelden wij in de schoone omstreken en naar de zuurbron (?),
waar wij ook eenige ezeltjes zagen, waarop gereden werd hoezeer zulks anders
hier bij eene weinig bergachtige streek niet noodig is. Wij beklommen den berg,
en den toren der daarop gelegene Ruine, van welke men een ruim uitzigt heeft
vooral aan de Noordzijde waar men achter Bonn Keulen ziet liggen. Aan de
zuidzijde is het gezigt mede zeer schoon doch veel beperkter, daar het
zevengebergte niet ver van daar ligt; meer westwaards liggen de bergen, waarop
de Ahrbleichart groeit.
In het logement bij Godesberg vonden wij eene uitnemende Table dTiote waaraan
vele
Gasten waren. Hier leerde ik ook Prof. Joh.Müller persoonlijk kennen, aan wien
ik van mijn logement tusschen 6 en 7 uren belet had laten vragen, en die hier
naar toe was komen wandelen.
Wij hadden een over veel onderwerpen loopend zoologisch en zootomisch gesprek,
en onder vele belangrijke mededeelingen wandelde ik met hem weder naar Bonn,
terwijl ik hem 's anderen daags aan zijn huis hoop te komen bezoeken.-20 Septr.
'S ochtends bezagen wij het Universiteitsgebouw. De groote gehoorzaal,
welke van boven een balcon heeft, wordt thans in fresco beschilderd met groote
vakken. Twee derzelve zijn reeds af, dat namelijk voor de Theologie en voor de
regten. De figuren in elk der vakken zijn portretten der beroemdste mannen die
tot die faculteit behooren. In het vak der regtsgeleerdheid zal men met genoegen
eenige hollanders zien, en onder deze vooral H.Grotius op een onderscheidende
plaats opmerken.
Wij bezigtigden vervolgens het Museum der natuurl. Historie te Poppelsdorf.
Hetzelve beviel mij thans veel minder dan in 1824, vooral mishaagde mij de wijze
waarop de zoogdieren waren opgezet. De insekten schijnen veel van de vochtigheid
te lijden; men heeft goede skeletten en crania, ook een skelet van Manis. De
zaal met petrefacta was afgesloten.-
Ik begaf mij daarom naar Profr. Goldfuss en verzocht hem die te mogen zien.
Goldfuss was sedert 1824 zeer vervallen, en scheen veel aan hypochondrische
ongesteldheden te lijden. Hij geleide mij in de verzameling, en toonde mij
phalus crassirostus, welke hij onlangs beschreven had. Dat het dier haren gehad
zou hebben komt mij nog twijfelachtig voor, en de kleine streepen op de steen
zijn niet geheel zoo als op de afbeelding, die Goldfuss er over gegeven heeft.
Overigens heeft hij ook belangrijke Batractia fossilia. Bij eene rana fossiles
zijn de ossa innominata in plaats van met eene met 4 wevels verbonden.
De verzameling van Petrefacten is vrij volledig vooral voor lagere dieren. Ik
zag hier eene heerlijke fossile Comatula uit den lithographischen steen. Van
versteende olifanten heeft men hier 2 soorten. E. priscus van Keulen, Dusseldorf
enz met tanden als Eleph. africanus. en El. primigenius met tanden even als de
indische soort. Had men hier nog afgietsels der groote reptilia zoo als
Mosasaurus Ichthvosaurua, Plesiosaurua. en die der Palaetherien en Anoplotheria
van Parijs, dan was deze verzameling voor de studie eener vroeger Dierschepping
zeker alleruitstekendst. De versteende mollusca zijn grootendeels van Hininghaüs
uit Crefeld. Goldfuss heeft veele doubletten, die hij gaarne tegen andere
voorwerpen van het Leydsche Museum zou willen ruilen.
De botanische tuin heb ik ditmaal niet gezien.
Ik ging daarna naar Profir.Müller die mij zijne praeparaten liet zien, en met
wien ik ook veel sprak over zijn werk de Glandulanum penitrori. hetgeen hij mij
liet zien. Zijne opspuitingen van nieren door de ureteres, doormiddel der
luchtpomp waren allergelukkigst. Ook over de vertaling van mijn Handboek werd
nog het een en ander gesproken. Hij scheen dat zeer te verlangen. Wij aten ’s
middags in ons logement te zamen, en wandelden vervolgens naar de plaats waar
men de stoomboot wachtte. Na dat wij hier bijkans 3 uren gewacht hadden nam ik
met mijnen reisgenoot en 2 andere heeren een rijtuig naar Keulen, en wij kwamen
daar tegen 9 uren in Reinberg aan.-21 Septr.
Wij begaven ons 's ochtends reeds vroeg aan het bezigtigen der
merkwaardigheden van Keulen, die grootendeels uit kerken bestaan . Er zijn zegt
men 100 kerken in Keulen door den oorlog verwoest, doch er bestaan evenwel nog
36. Onder deze bekleedt de onvoltooid geblevene dom als gedenkteeken van groote
oud duitsche bouwtrant vooral vermeld te worden. Men is thans druk aan het
repareeren, en om de
daartoe noodwendige kosten te vinden moet men in het geheele Diocese van Keulen
bij geboorten, huwelijken en sterfgevallen een vast bepaalde som betalen, die de
landlieden juist niet gaarne opbrengen. Het voltooide gedeelte van den dom is
180 voet, en de lengte is 500 voet; het grootste gedeelte is echter lager en
verbindt zich met den mede onvoltooid geblevene toren. Er is in deze kerk een
fraai altaarstuk van Kalf de aanbidding der wijzen uit het oosten, in de
oudduitschen trant. De kostbare versierselen van het graf der driekoningen kan
men thans niet meer zien dan voor 2 Thlr en deze som was voor onze
nieuwsgierigheid wat groot, vooral om voor ons hollandsch geld paapsche
moffricaniden te begunstigen. De kerk der heilige ursula is een groot knekelhuis
waar de schedels van 1100 maagden bewaard worden. In de St Pieterskerk heeft men
een fraai schilderstuk van Rubbens de kruisiging van Petrus voorstellende.
Gewoonlijk ziet men daarvan eene middelmatige kopy, doch voor een fooitje draait
de koster het altaarstuk om, en het, vooral in coloriet geheel van de navolging
afwijkend origineel is dan voor eenige minuten zigtbaar. In de Minoritenkerk
heeft men een schoon en bijzonder zwaar orgel.- Keulen bezit eene verzameling
van schilderijen waarbij ook andere kunstwerken en vooral Romeinsche oudheden
gevoegd zijn. Zulks is een geschenk van zekere Profr. Walraf. Men vindt hier
fraaije en zeer kleine wasboetseersels van Hardv. die voor 11 jaren hier
gestorven is, en een schoon, groot schilderij van Rubbens, den Heiligen
Franciscus voorstellende. Men werkte thans aan eene lithographie van hetzelve.
Er zijn ook vele stukken uit de oudduitsche school, eenige Italiaansche en vele
nederlandsche schilderijen
Keulen is eene stad met enge straten, die moeijelijk te begaan en morsig zijn.
Schoone gebouwen zijn zeldzaam. De grootste pleinen zijn de oude en nieuwe
markten. Op de nieuwe markt is de kaseme en worden de paraden gehouden. Keulen
de geboorteplaats van Rubbens, die hier tegen het eind der 16de eeuw het licht
zag, toont ook nog het huis waar hij geboren werd, en waarin Maria de Medicis
gestorven is, wier hart in de Domkerk begraven ligt.
Prins Wilhelm, zoon der Koning van Pruisen kwam dezen dag door Keulen met zijne
vrouw, en hield zich alhier een klein half uur op. Daar hij in het logement
afstapte, waarin wij gelogeerd waren, had ik gelegenheid hem verscheidene malen
te zien, en moet getuigen dat hij de hem omringende personen zeer vriendelijk
behandelde. Hij was zeer eenvoudig gekleed zonder eenig ordeteeken, in een
groenen jas met roode opslagen, en had een groen lakensche muts op. Veel
enthousiasmüs was er juist niet onder het volk, nog ook veel gedrang om hem te
zien, zoo als bij ons het geval is, wanneer zich iemand der vorstelijke familie
op reis bevindt.
Wij hadden 's namiddags door het slechte weder weinig gelegenheid om door de
stad te wandelen. De brug over den Rijn. waarbij ons logement ligt, is hier niet
zoo lang als bij Mainz.22 Septr.
Wij moesten 's ochtends om 5 uren met de stoomboot naar Rotterdam
vertrekken.
Daar evenwel de stoomboot die ons op moest nemen, eerst van Rotterdam naar
Keulen moest varen, en nog niet aangekomen was, waren wij in groote ongerustheid
vreezende dat misschien ons gouvernement de stoombooten in beslag genomen had om
troepen naar België te vervoeren. Eerst 's namiddags ten 3 ure kwam de stoomboot
aan, die den vorigen avond of althans des nachts had moeten aankomen, en
opgehouden was doordien dezelve op een zandplaat bij Rotterdam had vastgezeten.
Even over 4 uren vertrokken wij, en kwamen na eene onrustige en benauwde nacht
den 23 Septr. 's namiddags voor 3 uren te Rotterdam aan, waar ik mijne
betrekkingen in goeden welstand mogt ontmoeten.