Journaal van een reis naar Stockholm, ter gelegenheid van de vergadering der
Scandinavisch natuuronderzoekers in juli 1842,van Jan van der Hoeven
Den 30 Juny moest de Stoomboot naar Hamburg 's nachts na 12 ure verlaten. Ik
moest daarom 's avonds te voren in Amsterdam zijn en verliet Leyden den 29.
Ongelukkig echter was de stoomboot, die den 25 Hamburg had moeten verlaten bij
mijne aankomst te Amsterdam nog niet aangekomen. Eerst den 30 's middags kwam
die boot aan, die door het stormachtige weder van den 25 genoodzaakt was geweest
terug te keeren naar Cuxhaven en den 28 van daar opnieuw vertrokken was. Ik
gebruikte mijn tijd te Amsterdam den 30 met het zien der schilderijen van het
Trippenhuis, at dien middag bij de Vriese en zag met hem den hortus om er Cvcas
circinalis te zien bloeyen
Den 1 ging ik andermaal naar de verzameling schilderijen en bezocht Vrolik met
wien ik op het theatr. anat. een krokodillenhart nazag. De verbinding der twee
nederdalende aortae geschiedt door een dwars vat. De opening van Panizza ligt
lager dan Bischoff afbeeldt. 'S avonds van den 1 ging ik aan boord. Het weder
was vrij ruw geweest en om 2 ure hadden wij in Amsterdam een vliegenden storm
uit het Noorden gehad met veel regen. Dit voorspelde voor de togt niet veel
goeds.
Ik ging spoedig ter rust in mijn eng bed, waarin ik niet zonder inspanning
geklommen was. Slapen kon ik op de harde matras niet veel, vooral niet in de
verpeste lucht en terwijl het water hard tegen ons schip sloeg. Het geraas van
de machine was weinig merkbaar en veel minder hinderlijk dan op de Engelsche
stoomboot. De 2 July waren wij in de Zuiderzee en 's namiddags kwamen wij in de
Noordzee, Terschelling omvarende. Ik had 's avonds voor het eerst een ligte
aanval van zeeziekte. Ons reisgezelschap was talrijk. De prins van Thum en Taxis
lang en met groote knevels, vriendelijk jegens zijne bedienden, een Heer
Behrmsen Directeur van het Doofstommen-instituut te Hamburg een kort grijs man
met een dikke harige neus, een Burgemeester Sylvan uit Zweden met twee jongens
die van Kissingen kwam, jong en vriendelijk een klein mannetje, dat uit Amerika
kwam vol praatzucht en zonder verstand enz. enz.
Aan verveling ontbrak het niet. Stormachtig was de nacht tusschen den 2 en 3
Julij. Schoon is het binnenkomen der Elbe, de Holsteinsche kust met fraaye
zandheuvelen en bevallige huizen bij Blankenese.- Om 6 ure den 3 July kwamen wij
te Hamburg aan. Welk een gezicht toen wij de stad doorreden. Door verwoeste
straten, hier en daar ziet men nog een stoep, of een deur, en het was of men in
een Herculaneum en Pompeji verplaatst was. Streit's Hotel had geene plaats voor
mij en ik reed vervolgens met den Director van het Doofstommeninstituut naar
zijne woning aan de Alster een voorstad en kwam met moeite van mijn voerman af,
die mij voor deze voor mij geheel nuttelooze tour nog wilde doen betalen. Met
een andere Droski reed ik nu de stad weer binnen en verkreeg in het eerst sedert
twee dagen op de grosse Bleichen geopende Hotel d’Angleterre eene vrij goede
kamer. Ik bezocht vervolgens het Theater, waar ik Das schwarze Domino van Scribe
en Auber vertaald door vLichtenstein zag uitvoeren. Het Theater is groot met 4
gallerijen en een zeer ruim parterre. Ik moest in het parquet plaats nemen, daar
het parterre stampend vol was.
Eene actrice, Jazedé genaamd, vervulde de rol van Angela. eene schoone stem.
Voor aan de ingang van het Theater, stond een meisje met bloemen in een
zonderling blaauw costuum, uit Vierland. De Hamburgsche vrouwen en meisjes
hebben schoone volle vormen en vooral ronde armen.
4 Julij.
Ik begin den dag met een' brief naar Leyden te schrijven, bezoek
vervolgens de post, het Gymnasium in de nabijheid der afgebrande Petrikerk. Hoe
gelukkig dat de daar zich bevindende Bibliotheek zoo rijk en wel geordend
behouden is gebleven. Ik zag in de bibliotheek Klopstocks portrait in de
leeskamer, dat van Ch. Villers en Reimanis. Vervolgens bezocht ik Prof. Lehman
een vriendelijken reeds grijzen man van eene lange gestalte. Ook de nieuwe Beurs
een schoon gebouw, 't geen midden onder ruinen bleef staan, werd door mij
bezocht. In de Alster-Halle in de neue Jungfemstieg, een prachtig ingerigte zaal
dronk ik een kop chocolade. Vervolgens bezocht ik de schoone wandelingen om de
stad en langs de Alster met roozen en andere bloemen versierd. Hier zag ik een
uit graniet voor Busch door zijne dankbare medeburgers opgerigt monument, met
zijn borstbeeld in profiel uit brons en bas¬reliëf.
De stad met puin overdekt, dat men grootendeels reeds heeft opgeruimd. Op vele
plaatsen was er daardoor veel stof en gruis. Schildwachten bewaren de puinhoopen.
Winkeliers hebben vooral langs de Jungfemstieg en op de Esplanade provitionele
huisjes van hout opgeslagen grootendeels zeer eng waar zij hunne winkels hebben
overgebragt. Het gelijkt eenigermate naar eene rij kramen op onze kermissen. Nog
altijd gaat men voort er meerdere op te rigten.
Ik wilde in de grosse Bleicher een Bade Anstalt bezoeken, waarop het blaauwe
uithangbord aan de straat mij opmerkzaam maakte. Het bad was afgebrand. In de
Deichstrasse rookte het puin nog hier en daar en werd men de brandlucht na meer
dan
9 weken nog gewaar.
Beschilderd met kleine medaillons waarop verschillende tafereelen uit Duitsche
romancen en gedichten en met de portretten van Goethe Schiller en andere
dichters van groote tooneelspelers.-
'S avonds kwam Prof. Schwan mij nog bezoeken. De heer Dehn. een vriendelijke en
beschaafde jood, broeder van onzen Dr. vDeen werd ongelukkig weggescheept met
het berigt dat ik niet te huis was, hoezeer het tegendeel het geval was.
'S avonds om 7 ure nam ik plaats in de deensche postwagen naar Kiel. De weg is
grootendeels vlak. Buiten Altona weilanden even als in Holland. Het geheele land
heeft daarmede een familietrek gemeen. Wij reden 's nachts door maar het werd
bijkans niet donker. Ik kon niet slapen ingepakt in de Diligence en op een
middenplaats achteruit rijdende. Digter bij Kiel wordt de landstreek meer
heuvelig, zandachtig met groote stenen, hier groeit rogge en boekweit, hier en
daar fraai geboomte. Men is nu niet meer in de Provincie Holland, maar in
Gelderland of Overijssel. Doch het blijft een vaderlandsch landschap.
Den 5 kwam ik 's morgens ten 5 ure in Kiel aan. In de Stad Lübeck zoo heette een
der logementen was geen plaats meer voor mij dan onder het dak, ik ging toen
naar de stad Hamburg waar ik evenzeer een hooge bovenkamer voor lief moest nemen.
Het was markt en daarom alles bezet. Nog minder uitlokkend was het uiterlijk der
stad Koppenhagen. Ik koos daarom uit alle steden Hamburg.
Ik schreef een brief, schoor mij, nam mijn ontbijt en ging naar Boie. die rondom
omgeven was van zijne opgezette vogels. Hij bragt mij naar Claus Harms. Daar
stond de lange gestalte voor mij met hooge laarzen, bleek en met eene geweldig
lange duitsche pijp, de kamer op en neder wandelende. Toen hij hoorde dat ik
zoologie doceerde vroeg hij mij of wij nu al het onderscheid wisten tusschen den
mensch en de apen 't geen Linnaeus niet geweten had, hoe het met de orthodoxie
in Holland stond enz.
Ik ging vervolgens naar Prof. Pfaff den ouden physicus en chimist, thans bijkans
blind, ongemeen levendig en spraakzaam, naar oude bekenden in Holland vragende.
Wij zaten zoo geruimen tijd op de canapé te praten, terwijl hij mij met zijne
groote levendige oogen aanzag en een bewegelijk spel zijner trekken ons gesprek
volgde. Lang, mager, geelachtig van kleur met zekere jeugdigheid in kleeding en
voorkomen. Het kwam mij voor als zou ik er zoo omtrent uitzien, wanneer ik even
oud werd. Eene groote Electriseermachine stond aan het middenraam in het vertrek.
Een portrait van Cuvier van omstreeks het jaar 1794, waarop Cuvier zelve zijn
naam geschreven had met drukletters en daaronder a son ami Pfaff, hing met dat
van Kidmever en nog eenige andere vrienden aan de wand. In ’t laatst der vorige
eeuw toen beiden nog jong waren hadden Pfaff en Cuvier in eene levendige
briefwisseling gestaan.
Pfaff gaf mij de lijst der universiteitslessen voor het tegenwoordige
zomersemester. Ik ging vervolgens Prof. Behn opzoeken, die hier als
extraordinarius Anatomie, Physiologie en Zoologie doceert. Een jong man van
welligt 35 jaren, met carieuse tanden, mager, een schoon profiel, blond. Wij
zagen door een Schick's Mikroscoop de cellen van het liquor Morgavni uit een
kalfsoog met kernen. Het anatomisch museum is niet bijzonder, bevat echter
enkele fraaije preparaten, nerv. facialis, hersenen voor de inwendige structuur.
De verzameling van natuurl. gesch. is eerst nieuw aangelegd. Goede
vogelskeletten. Tamelijk vele opgezette vogels. De insektenverzameling van
Fabricius is in zeer slechten toestand, vooral de Lepidoptera. De coleoptera
zijn eenigszins beter, ofschoon niet fraai. De specifieke namen zijn op kleine
dikwerf slechts afgescheurde stukjes papier eigenhandig door Fabricius
geschreven, de generike namen ontbreken en zijn door Wiedemann erbij gevoegd.
Noctua dotata was aanwezig maar niet uitgezet, verbleekt en slecht, ’t Schijnt
mij echter wel mijne Catocala onodesta te zijn. - Phrvnus reniformis Fabr. was
aanwezig een klein tamelijk wel bewaard exemplaar. Een andere Phrvnus, die door
Behn er bij gestoken was, scheen Phr. variegatus van Perlv te zijn, hoezeer die
niet uit Brasilie maar uit Cayenne afkomstig was.- Jonge Esox belone zoo als
Behn mij toonde heeft een bek als Fresiriramphus
Schoon zijn de wandelingen om de stad. Heuvelig en schaduwrijk met prachtige
oude olmen langs den haven, en fraaije landhuizen. Een schoon badhuis ligt aan
den oever. De stad heeft enkele zeer fraaije winkels, met prachtige pendulen,
porcelein-werk en andere voorwerpen van luxe, die voor winkels in onze groote
steden niet behoeven onder te doen. Over ’t geheel schijnt hier welvaart te
heerschen. De drukte op straat was groot.
Het universiteitsgebouw ligt bij het slot en is onaanzienlijk. Het slot ligt aan
de haven. Daar in is de bibliotheek geplaatst.
Behn toonde mij hoe de vaten bij het foetus in het corpus vitrium uit de Arteria
centralis naar de caprala lentis dringen 't welk zij in twee strata verdeelen en
... den voort ontwikkeling immer digter bij de lens komen.
’S avonds bezocht ik de wandelingen aan de zuidzijde, ging het einde van de
haven om, wandelde naar de Wilhelmina's hoogte vlak tegen over de stad en keerde
met een bootje derwaarts terug.
6 July.
Ik hoorde 's ochtends om 8 ure eene voorlezing van Prof. Behn over de
Respiratie. Verschillende gazsoorten die inespirabel zijn. Ademhaling in het
water. Verschillende vormen der ademhalingswerktuigen, longen, kieuwen, tracheen.
Mechanismus der Ademhaling. Omtrent 8 studenten zaten te schrijven. Het beviel
mij slechts zeer matig. Ik bezocht vervolgens onder geleide van den
Bibliothecaris Ratje de Bibliotheek, die omtrent 70,000 banden telt, voor
natuurlijke historie vele goede werken bevat, 1500 Thalers ongeveer jaarlijks
voor aankoop ontvangt en vooral op boekverkoopingen zich zoekt te completeren.
Uit Wiedemann's bibliotheek was in de laatsten tijd veel aangekocht.
'S middags om 2 ure verliet ik Kiel met de stoomboot Christiaan de 8ste naar
Koppenhagen. Het was een zeer schoone engelsche stoomboot van 180 paardenkracht
met een ruime en zeer elegante cajuit. Ons gezelschap was talrijk Ik ontmoette
hier Prof. Grisebach uit Göttingen en Jonston uit Schotland. Onze reis was zeer
aangenaam en door het weder wel begunstigd. Een princes van Glücksburg dochter
des vorigen konings, was in ons gezelschap; doch bleef meest in hare coupékoets
en had ook daar vrij wat hinder van zeeziekte, zeker zeer menschelijk, maar
weinig vorstelijk.
Wij kwamen den 7 July 's morgens vroeg te Koppenhagen aan.- Door ruime straten
wandelde ik naar mijn Hotel op de Kongens nve Torv. het Hotel d’Angleterre. In
gezelschap van Prof. Jonston bezochten wij den beroemden Oerstedt, een klein man
met een rond gelaat en opgewipte neus midden onder zijne boeken als begraven.
Hij scheen zeer te vreden over ons bezoek en ontving mij toen hij mijn naam
hoorde buitengewoon vriendelijk. Eschricht was in groote drukte, hij scheen met
de zaak van de Deensche stoomboot zeer verlegen doch wilde echter alles doen om
ons zoo mogelijk, nog plaats te verschaffen. Wij verkozen liever door het Gotha
kanaal te gaan.- Vervolgens bezocht ik de Fruen kirke, waar de schoone
standbeelden van Thorwaldsen van Christus en de twaalf apostelen staan. Een
geknielde engel houdt het doopvond en is- op eenige afstand voor het standbeeld
van Christus geplaatst. Verwonderlijk is het vallen van het licht op het
standbeeld van Christus, dat daardoor als van boven bestraald wordt. In het
Charlottenburger Slot zagen wij de verzameling van noordse oudheden. Daar alles
in het Deensch verklaard werd en er veel gedrang was beviel zulks ons slecht.-
'S namiddags reed ik in gezelschap van Jonston Grisebach, en Hofrath Muller uit
Dresden, een jonge Parijzenaar A.Pieijere die bijkans geheel Zuidelijk Europa
bezocht had en nog een' anderen jongen man naar de Diergaarde. De weg loopt
langs de kust van de Sund, somtijds slechts op twintig voet afstand van de zee.
Weilanden strekken zich tot aan de zee uit, waar de afstand breeder is en men
ziet paarden en koeijen grazen tot aan de kust. Aan de regterhand lagen vele
landhuizen met een schoon uitzigt op de zee - In de nabijheid van de Diergaarde
heeft men een fraaij uitzigt op het eiland Helm en Landskroona aan de Zweedsche
kust. De diergaarde is een fraai bosch van prachtige beukenboomen, niet ongelijk
aan ons Haagsche bosch, maar zonder waterpartijen. Hier was een soort van
kermis, tenten en andere kermisvermakelijkheden in de open lucht, een groote
mallemolen met rijtuigen als op een spoorweg waarin groote en kleine kinderen
zich vermaakten, balanceerders enz. Wij reden vervolgens naar de Hermitage een
Jagtslot, waar men op eenen heuvel een fraai uitzigt naar het bosch en naar de
zee heeft. Over Charlottenlund reden wij terug en kwamen eerst tegen 11 ure in
Koppenhagen aan. Hier vonden wij nog eene uitnoodiging van Prof. Eschricht, maar
Jonston, die in eene volstrekt ongeschikte schertsende stemming was kon niet
besluiten over die zaak ernstig te zijn en ik moest dus ook wel voor mij van dat
aanbod afzien.
Bijzonder talrijk zijn de rijtuigen die ons hier op den weg ontmoetten en heen
en weder draven. Groote omnibussen gaan heen en weder. Wij schommelden in onze
wagen over de groote stenen van de weg.- In de Diergaarde zag ik verscheidene
vrouwen van Amaker in hare zonderlinge nationale klederdragt, waarin rood, groen
en blaauw de geliefde kleuren zijn met kleine smalle hoedjes, van welke lange
rozenroode linten naar achteren afhangen.
8 Julij.
Ik begon den dag met een' brief aan mijne kinderen. Vervolgens ging ik
naar het postkantoor. Ik bezocht vervolgens de Heer Gottschalk mijn bankier in
de Amaliengade. Deze schoone ruime straat ligt in het nieuw gebouwde gedeelte
der stad. Jammer slechts dat zij niet langer is. Achter dezelve ligt de
Amalienburgertor waarop het metalen standbeeld van Frederik den V. Alle de
gebouwen vier in getal
die dit plein vormen zijn volkomen gelijk in den gevel en vier regte straten
loopen tusschen dezelve naar het middenpunt van het plein uit, waarop de groote
statue is opgerigt (Ik las op dezelve foelix. is voor deze orthographie eenige
grond?). Veel grooter is het plein waarop ons Hotel staat en waar ook
Charlottenburg gelegen is. Ik bezocht in dat Charlottenburg de woning en
werkplaats van Thorvaldsen. Achter dezelve ligt de botanische tuin op welke de
kamers van Thorwaldsen uitzigt hebben.
Al de kamers van Thorwaldsen bevatten kunst-voortbrengsels en men ziet dus hier
een soort van Museum. De meeste kamers zijn met schilderijen versierd, bijkans
alle van moderne meesters, die met Thorwaldsen in Rome hebben geleefd. Een
schoon krachtig olijverf portret, 't geen Th. levensgrootte bijkans in profiel
voorstelt hangt digt bij de deur der kamer, die men het eerst binnen treedt.
Onder de schoone schilderstukken van deensche schilders bevielen mij vooral twee
van zekeren Küchel, tableaux de genre beide in Italië geschilderd, het een de
hoedenmaker, waar een jongen van zeven of acht jaren zoo het schijnt door een
hoedenmaker een hoed is opgezet. Onnozel staat hij voor zijne moeder die met
welgevallen naar hem schijnt te zien, even als zijn tusschen hem en haar staande
vader. Lieve natuurlijke expressie en teedere behandeling. Schooner is nog een
ander stuk van denzelfden schilder 't geen in T. slaapkamer hangt, waar eene
zittende zeer schoone vrouw zich verlustigt in het aanschouwen van een schoon
geheel ontkleed kind dat zij op haar schoot heeft, terwijl een bevallige blonde
jonge vrouw tegen de leunig van een balkon staande met dat kind schijnt te
spelen. Schoone vormen en eene rijke zuidelijke natuur. In een andere kamer
hangt een geheel in den ouden trant geschilderd stuk van Comelius, de gelijkenis
der wijze en dwaze maagden voorstellende en van wonderschoone uitdrukking, en
aanvallige ordonnantie. Jezus komt vriendelijk ontvangende uit,
Petrus met rustige hand opent eene zware deur, reeds smeekend en vol verlangen
liggen twee maagden voor 's Heilands voeten geknield, twee anderen die op hem
met welgevallen staren lezen in zijnen blik de vervulling van den wensch der
eersten en twee anderen bereiden zich met zorgvuldigheid hare lampen
beschermende en voor den adem der lucht met de hand bewarende om den lang
gewenchsten bruidegom te gemoet te gaan. Op den achtergrond, regts van het
schilderij ziet men de dwaze maagden of nog ingesluimerd of zich uitrekkende, of
de lampen te vergeefs aanblazende.- Doch ik moet verder gaan. Ik wandel door
kamers met oude romeinsche statuetten en Etrurische vazen en kom eindelijk in
het heiligdom, waar zoo veel meesterstukken zijn bewaard. Ik klom in de
werkplaats van Th. naar beneden langs eenen met verdorde eikenbladen versierden
trap. Zij waren er aangebragt toen Th. in 1808 na een lang verblijf in Rome in
zijn vaderland was wedergekeerd, 't geen hij echter, later weder verlaten had.
Zijn bediende verhaalde mij dat hij 't volgend jaar in Koppenhagen terug werd
verwacht en voorgenomen had daar zijn leven te besluiten. Ofschoon reeds hoog
bejaard (meer dan 70) is hij nog een rustig man. Zijn portret vertoont pote
likteekenen.) (bedoelt hij grote littekens?) - De werkkamer bevatte vele beelden
door Koppenhaagsche dames bewerkt, onder anderen een schoon paard.- De meeste
zoo niet alle van Th. stukken zijn in Rome vervaardigd.
Een groote krachtige liggende leeuw schijnt te ademen, men wacht het dat de
gestalte zal oprijzen, er leeft een leeuw in de neusgaten in den mond, in de
sterk gewapende klauwen, in alle de deelen. Ganymedes met den adelaar, eene nog
onvoltooide venus, die met onbegrijpelijke eenvoudigheid op den appel neder ziet,
welke zij in hare regter hand houdt, Eene groote Mars met cupido, een stuk der
oude kunst niet onwaardig, het schoon bassorelicoo van den nacht (minder geviel
mij de dag) in eenen cirkel-ronden steen, hoe kan ik alles noemen!
Th. is de zoon van een man die beeldhouwwerk voor de voorsteven der schepen
sneedt, hij leerde zijns vaders handwerk tot dat kunstkennende mannen zijn groot
talent opmerkten, hem ondersteunden, en hem een reis naar Rome van regeringswege
deden ondernemen. Denemarken heeft de grootste renten van dit geld getrokken.
Hij is de eerste man, van dat Rijk. Ik zag hem liever dan Christiaan Vin.
Met den indruk van 's mans grootheid keer ik naar de Fruen Kirke terug.
(dan volgt in het dagboek een soort getekende plattegrond van de kerk)
Zie hier de schikking der Beelden.
A is het Christusbeeld.
B is de engel met het doopvond
1 Paulus
2 Matth.
3 Philippus
4 Jacobus Alphii filius
5 Thomas
6 Bartholomeus
I Petrus
II Johannes
m Jacobus frater Johann.
IV Andreas
V Judas Thaddeus
VI Simon Zelotes.
De engel B. rust op de linkerknie terwijl het doopvond eene groote schelp op de
regter knie rust.
Boven den Christus staan de woorden Dere er min Son der inskelige hore.. Marc.EX.
Beneden het beeld Kommer til mig.
Matth XI27
en aan den rand beneden
leg er med Ider allen Dage in det Jerdens Ende
Matth. XXVIII.
'S middags verlieten wij Koppenhagen met een stoomboot naar Gothenburg. De
rotsachtige kusten van Zweden vertoonden zich weldra. Hö.nese met
steenkolenmijnen. Ik sliep hier beter dan ergens elders. De plaats was ruim in
onze kajuit.
'S morgens vroeg om 6 ure waren wij reeds te Gothenburg. (9 Julij) Eene waarlijk
schoone stad met hooge huizen en ruime kanalen langs welke, gelijk in Holland
boomen zijn geplant. Wij ontbeten in onze Gotha Kellare met ansjovis brood hard
als janhagel en dun, peultjes een karbonade en gestoofde kreeften.- Even buiten
de stad heeft men op een granietrots een zeer schoon uitzigt op de haven en de
talrijke schepen die hier voor anker liggen. Ik vond hier Asperugo procumbens
bloeijen. Aan den voet van die rots lag een welingerigt russisch dampbad. Het is
bij de ligplaats van de stoomboot naar Stockholm door het Gothakanaal. Wij
moesten onze tassen laten viseren en werden in het Gouvernementshuis lang
opgehouden. Hier ontmoetten wij een beambten, die noch van ons Hoogduitsch noch
van ons fransch of engelsch iets verstond. Wij namen vervolgens onze plaatsen op
den Stoomboot van het kanaal. Na zoo vele vermoeijenissen van den vorigen dagen,
slechte nachten enz. en bij het warme drukkende July weder behoefte om mij te
wasschen door veranderde kleeden te verfrisschen en een weinig uit te rusten. Ik
bezocht den Heer Ungewitter, waaraan men mij uit Rotterdam aanbevolen had of
eigenlijk een Heer Falie die tot het kantoor van Ungewitter behoorde. Van zijn
fraai huis werd ik door zijn' bediende naar de beurs gebragt, waar de kooplieden
in groote kamers te zamen waren, ..lijk ongelijk
aan onze hollandsche huizen:- Prof. Johnson was bij zijn bankier Barclay ten
middagmale genoodigd, die ook mij had uitgenoodigd. Ik vond hier een
vriendelijken jongen man, eerst sedert 6 maanden gehuwd met eene zweedsche vrouw,
vervolgens den compagnon der firma eenen Heer Berman een zweed, ridder der
poolster, en den engelschen consul. Het kleine tafeltje met brood, boter,
anisette, kaas, vleesch stond in de eetkamer aan het venster op eenigen afstand
van onze tafel. Op de tafel stond behalve zilverwerk in 't midden een suikervaas,
vervolgens rozijnen en amandelen en gembemuts. Het eten werd ons door den
bediende aangebragt, even als bij Paponcher. Onze gewoonte van opdisschen
schijnt dus buiten 's lands geheel in onbruik. Wij hadden soep, gebakken visch,
gebraden rundvleesch met aardappelen, hoenders met sla, en eene vlade met gebak.
Vruchten verschenen niet. Men is reeds in het noorden, waar vruchtboomen
zeldzaam zijn. Karaffen met portwijn en madera stonden op de tafel. Op het eind
werd fransche wijn gepresenteerd. Ook was onder het maal Sm°adricka een dun
bitter bier (niet ongelijk aan het Beyersche, maar niet zoo goed als dat)
gepresenteerd. Wij keerden spoedig weder naar de Drawing Room waar twee fraaije
mahagony boekkasten met glazen deuren met de elegant gebonden fransche,
engelsche en italiaansche bellettristische boeken prijkten, dronken koffij, Mevr.
Barclay retireerde zich en gingen in een ander vertrek sigaren rooken, terwijl
wij madera met seltzerwater dronken. Het gesprek was aangenaam en ongedwongen,
en de geheele wijze van ontvangen duidde welluidendheid en aisance aan.
Naar ons logement teruggekeerd Onze koffers naar de stoomboot bezorgd.
10 Julij.
Reeds om 5 ure 's morgens moest de stoomboot van Gothenb. vertrekken.
Onze slaap was dus niet lang en wij werden reeds om 4 ure gewekt.
De vaart werd door schoon weder begunstigd, hoezeer het des morgens om half 4
nog sterk geregend had. Deze stoombooten van het Gotha-Kanaal zijn juist zoo als
ze in Murrav’s Handbook for Travellers in Denmark, Norway Sweden and Russia
beschreven zijn Daarenboven was de onze als opgepropt met reizigers. Een
Gothenburgse Koopman in garen, groot en dik zeer myopisch, een gedoopte jood uit
Stralsund afkomstig met zijne nog altijd eenige overblijfsels van vroegere
schoonheid behoudende hebbende en ook zoo het scheen jongere vrouw, hunne drie
dochters die allen er regt hupsch uitzagen en een zoon van 12 of 13 jaar. De
jongste dochter sprak vrij wel fransch en duitsch, de overigen niet. Deze
familie die zeer rijk scheen te zijn betoonde zich vriendelijk en voorkomend.
Een finlander met zijne moeder en twee zusters, die naar Finland van eene reize
naar Koppenhagen terugkeerden, een dorpsdominé, die met mij latijn sprak enz. Ik
geloof nu Finnen van Zweden te kunnen onderscheiden. Finnen zijn geelachtig van
kleur hebben donker, dikwerf zwart haar; zij zijn levendiger, ontevredener,
leeren meer vreemde talen, spreken somtijds vrij goed fransch. Hun neus is matig
klein, vooruitspringend, dikwerf opgewipt, de afstand tusschen neus en mond
tamelijk groot. Zweden hebben blanker vel, dikwerf blonde haren, blaauwe oogen
en in 't algemeen de gelaatstrekken der Hollanders. Vele spreken alleen Zweedsch.
Langs de steile bergachtige zijwanden van de rivier ligt eene smalle strook
geheel vlak alluviaal land. Vele meestal roodgeverwde houten hutten zijn in die
vlakte of op verschillende hoogte der heuvelen opgeslagen.
Weldra hadden wij aan onze linkerhand de vesting Bohus, welke de grensscheiding
maakt tusschen Noorwegen en Zweden. Wij bereikten in den voormiddag lilla Edet.
waar de eerste sluizen zijn. Hier zag men de eerste waterval van ongeveer 9 voet
hoogte. Een groot aantal houtzaagmolens bevindt zich aan beide oevers. Een paar
uren later kwamen wij te Trolhattan. Hier heeft het kanaal 8 sluizen, waarvan de
vijf bovenste zich tusschen hoge rotswanden bevinden, met een slechts enge gang
aan weerszijden. Het nieuwe wijdere kanaal was reeds vergevorderd. Wij klommen
langs
deze trappen omhoog en lieten ons schip den langzamen weg vervolgen. Langs een
waterkom kwamen wij in een dennenbosch op de steile granietrotsen die de
Gotha-elf omgeven. Op een uitspringende rots zagen wij nu op omstreeks een
kwartier uur afstand de waterval als een sneeuwweg tusschen de bergen
doordringen. Doch wij naderden steeds meer en meer tot de waterval zelve. Over
dezelve loopt een brug, die afgesloten is en die men voor eene kleine som ten
behoeve der school te Trolhattan kan geopend krijgen. Midden in de waterval ligt
een met dennen begroeide rotsklomp en aan weêrszijden stroomt het water met
ongemeen gedruisch Er zijn hier verscheidene op elkander volgende watervallen.-
Hoog in de lucht stuift het water in een stofregen omhoog, waarop de zon hare
schuinsche stralen wierp.
Het is als een damp, tegen de aan de overzijde liggende rotswanden. Wij aten in
de Herberg te Trolhattan zeer middelmatig.
'S avonds bereikten wij Wenersborg eene kleine stad aan de zuidspits van de
groote Wenerzee met zeer breede straten. Onze vriendelijk bekeerde jood van
Gothenburg \ was hier in een herberg onze gastheer, waar wij goede gebraden
paling en gebraden^ \ hoenders vonden. Lange schemering van de noordelijke
streken. Het wordt 's nachts bijkans niet donker in deze maanden. Om 10 ure
konden wij nog lezen.
'S morgens van den 11 July kwamen wij in het groote Wenermeer. Wij voeren
oostwaarts langs deszelfs zuidelijke zoom en kwamen weldra te Kinnekulla (sr...
Sinekoella)
Een zandsteenberg ligt hier op het graniet. Wij voeren vervolgens door het
Winermeer naar de Wetterzee en kwamen 's avonds te Sjötorp aan. Hier hielden wij
weder rust tot wij 's anderen daags te Motalu kwamen. In de omstreken van
Sjotorp zagen wij Melampyrum nemorosum met blaauwe bladen boven de bloemen, een
groote Epilobium angustifolium met zijne fraaije purperbloemen enz. Motala is
beroemd door zijne fabrieken van stoomwerktuigen die wij bezochten.
Wij bragten eene andere nacht door te Söderkjöping waar ik op het kerkhof
schoone met lichen rangiferines bedekte graven zag, waarop witte roozen in 't
midden groeiden.
Men komt in de baltische zee Ontelbare eilanden bedekken het water. De uitzigten
zijn schoon en het is als ontrolde zich voor ons een diorama. In Sjödertelje
bestormt men ons met koeken en krakelingen.
De Zweedsche vrouwen dragen een doek om het hoofd die van achteren in een punt
op de hals nederhangt en onder de kin is vast geknoopt Kinderen verzamelen
aardbezien en frambozen en bezorgen die in mandjes van berkenschors aan de
voorbijtrekkende reizigers.
14 July.
In den vroegen morgen naderden wij Stokholm, welks schilderachtige
ligging van de Melar zee door alle reizigers met volle regt geprezen wordt. Wij
ontvingen weldra berigt waar wij waren ingekwartierd. Ik nam mijn ontbijt bij
Dr. Smith een in Stokholm praktiserende jonge engelschman. Ik begaf mij
vervolgens naar Drottning Gatan no. 16, waar ik zeer fraaije kamers tot mijn
gebruik vond. Ik bezocht met Sundevall die ik op straat ontmoette het zoologisch
museum der Koninklijke zweedsche Akademie. Voor zweedsche dieren is het
bijzonder rijk en deze zijn afzonderlijk van de algemeene verzameling
afgescheiden. Ik zag hier een Turdus varius uit Zweden, de zeldzame Anas Stelled,
en de reusachtige eenige, op een plank bevestigde Regalecus (GvmnetusV Wij aten
's middags op de beurs in eene schoone zaal, ongeveer met 260 personen. Ik werd
aan Berzelius een' dikken blonden man met kleine kin, scherpe neus, volbloedig,
korte hals. Oerstedt is een klein man met een rond vol gezigt en opgewipten neus.
'S avonds deed ik een toer met Johnston door de omstreken en bezocht het schoone
kerkhof. Daarna verzamelden wij ons in den club in het Paleis van Prins Karei.
Berzelius stelde mij aan den kroonprins voor,
die zich onder de medeleden bevond. Met hem sprak ik over hollandsch en zweedsch
en over Leiden 't geen hij in 1822 bezocht had. Het karakter eener Zuidelijken
franschman is in hem zeer zigtbaar. Hij sprak hoogduitsch met mij. Ik maakte
hier ook kennis met Retzius en met Prof. Homschuh uit Greifswalden, met een kaal
hoofd, blond en lang.
15 July.
In de eerste vergadering van de zoologische sectie maakte ik kennis met
Prof. Jacobson, een schranderen kalen jodenkop, met Hannover een jongen jood,
met Steenstrup, een blonden kortzichtigen deen, met Lover enz. Ik hoorde
Eichwald een oude kennis over zijne fauna cassica spreken. Prof. Boerk uit
Christiania sprak over infusiedieren. De jonge Reinhardt over een in Koppenhagen
zich bevindend cranium
van Didus ineptus, waarvan hij een wasch-afdruk vertoonde. Prof Jacobson over
ph. ditismus bij Buto. In onze algemeene vergadering in de Ridderzaal ontmoette
ik den Heer Brinkman aan wien ik een brief van den Baron de Geer had, een oud
mannetje met veel levendigheid. Hier sprak Hansten over aardmagnetismus, de
dagelijksche van de zon afhankelijke veranderingen enz. Forchhammer over
Denemarken’s geognosie. In het Noordoosten van Jutland en Zeeland kalk (krijtbergen)
overigens gerolde steenen. Een excellentie over de oorspronkelijke woonplaats
der menschen, en eindelijk een oude Admiraal over een verbeterd plan van
scheepsjournaal. Het was zeer vol. De kroonprins zat onder de leden. De koningin
en kroonprinses op eene tribune. Onverdragelijk zijn hier de ridderorden zeer
menigvuldig. De vasa orde is zeer gewoon, een groen lint om den hals. Prof.
Nilston uit Lund gelijkt op den Heer Smith te Rotterdam. Na den maaltijd dronken
wij koffij onder de brug Nya norr bro. 'S avonds waren wij in het paleis des
Konings, waar verscheidene gallerijen verlicht waren. Ik zag hier een fraaijen
antiken slapenden Endymion. De koningin eene korte dikke vrouw, de kroonprinces,
de jonge prinsen bevonden zich in het gezelschap en spraken zeer vertrouwelijk
met verscheidene personen.
16 July.
Bijzondere zitting der zool. sectie. Prof. Boeck over ontwikkeling.
Candidaat Oerstedt over Annulata. Loven over het lichten van Qphiora. Nilson
over vespertilio mannus L. vespertilio discolor der nieuweren en over Phoca
probosridea en mitrator Sundevall over het onderscheid der zangvogels. Deze
mededeeling had ik reeds in Brunswijk gehoord. Terwijl hij daarmede bezig was,
kwam de Kroonprins en liet zich alles nauwkeurig verklaren, met de grootste
belangstelling. Ik sprak vervolgens met Retzius die mij de zonula zinnii uit een
paard vertoonde, waaruit zich vezels (spiervezels) over de capsula lentis,
straalvormig uitbreiden. Prof. Jacobson toonde mij een in chroomzuur tusschen
twee horlogieglazen bewaard menschelijk oog. Na dat het 8 dagen in verdund
chroomzuur gelegen had had hij het doorgesneden met een groot scherp mes. De
lens was goed verdeeld. Zeer schoon en duidelijk was dit preparaat.
Ik ga naar huis en schrijf in mijn kamer aan mijn journaal, 't geen ik sedert
den 10 July niet had bijgehouden.
Na den maaltijd bezochten wij de Ridderholmkerk, waarin de kroning plaats heeft.
Het is overigens geene kerk meer maar slechts begraafplaats van vorsten en hooge
personen. Gustaaf Adolfs graf in fraai Italiaansch marmor ligt in eene kapel
regts aan het eind der kerk en daar tegen over in eene andere kapel links ligt
Karei de XII.
Hier worden ook de kleederen dezer vorsten bewaard, de doorboorde hoed van Karei
den 12 den, zijne met bloed bevlekte handschoenen. Vooraan in de kerk staan
verschillende koningen en ridders in wapenuitrusting te paard gelijk in den
Tower te London. Twee beelden uit rooden steen liggen in het Koor. Wij beklommen
den toren van gegoten ijzer, die hier na 1835 is opgerigt, toen de vorige toren
door den bliksem verteerd was. Hier heeft men een wijd panorama over de stad, de
maelar zee en de
oostzee. Ook de grafkelders werden bezocht. Lijkkisten met rood fluweel en goud
bedekt. Hier wachten de dooden de levenden af.-
De menigvuldige veroverde vaandels die de kerkgewelven sieren verliezen hunne
kleuren en vergaan.
17 Julij.
Een groot gedeelte onzer bijeenkomst had zich verzameld tot een tocht
naar Gripsholm (x) Aan de Malar-zee bij Mariefred. Gripsholm genoemd naar Jo
Bemson Grip. met de stoomboot Gustaaf Vasa. Het weder was ons weinig gunstig en
aanhoudende regen noodzaakte ons bijkans altijd onderdek te blijven, waar in
eene cajuit van omstreeks 12 voet in 't vierkant dikwerf 50 menschen op elkander
gepakt waren. Ik had gelegenheid hier meer dan eens nationale volksliederen te
horen, welke door de jongeren uit ons gezelschschap met mannelijke, welluidende
stemmen werden opgezongen. Omstreeks 4 uren na onze afvaart kwamen wij te
Gripsholm aan, bezagen dat oude slot met talrijke kamers, waarin behalve
portretten van zweedsche regenten en beroemde mannen ook verscheidene andere
portretten van vorstelijke personen, vooral uit het huis van Bourbon geplaatst
waren. Een theater, waarop Gustaaf de III de zelve gespeeld had, wordt mede in
dit slot gevonden, prachtig met spiegels en verguldsel versierd, en in een toren
een gevangenis, waarin Erik de XIV was opgesloten.
Omstreeks 3 uren verlieten wij Gripsholm weder. Het gezelschap was te groot dan
dat wij allen te gelijkertijd konden eten. Eenigen hielden dus om half 2,
anderen om 3 uren aan boord hunne maaltijd Ik moest in de dameskajuit eten waar
wij omtrent met ons zes of zeven zeer naauw geplaatst waren om een klein
tafeltje, terwijl eenige Dames en Berzelius op de kanapé in de rondte zittende
ons diné aanzagen. Daarna moesten wij voor de tweede afdeeling plaats maken en
ons op het dek begeven, 't geen bij het zeer slechte weder niet aangenaam was.-
Omstreeks 6 ure kwamen wij te Drotningsholm waar wij door de Koningin op een
gouter waren uitgenoodigd. Het weder was intusschen eenigszins opgeklaard.
Wij begroeten dit eiland met eenige kanonschoten, werden in een verwarmd vertrek
geleid in een nevengebouw en na ons eenigszins afgeborsteld te hebben gingen wij
naar het paleis, waar wij door den Kroonprins in een biljardkamer ontvangen
werden. Vervolgens werden wij in drie groote zalen geleid, waar een collation
gereed stond, en Margeaux la Fitte, champagne en ijs in volle mate werd
toegediend. Na een uur omstreeks hier vertoefd te hebben begaven wij ons naar de
Bibliotheekzaal, waar de Koningin vervolgens verscheen, door onze in rijen
geschaarde menigte heenging, begeleid door de kroonprins, die eenigen onzer aan
zijne moeder voorstelde, welke eer ook mij te beurt viel. Hare Majesteit was in
ligt paarse zijde met een gele shawl, en eene kanten muts. Zij sprak mij over
Holland, 't geen zij de goedheid had zeer schoon te noemen, hoezeer zij het
slechts in de winter gezien had. Weldra verlieten wij het paleis na nog eenige
zalen en eene fraaij ruime marmeren trap in oogenschouw genomen te hebben. Een
kanonschot gaf het sein van afvaart en een luid driewerf herhaald Hura! met
wuivende hoeden bragt onzen dank aan de vorstin, die van het kasteel ons afvaren
gadesloeg. Laat in den avond tegen 10 ure kwamen wij in Stokholm terug.
18.
Ik bezocht 's morgens den Heer Dr. Schwartz directeur van het Technologisch
instituut, die eene zeer groote cranologische verzameling bezit en een ijverig
aanhanger der Gallsche schedelleer is. Hij toonde mij het werk van Vimont. dat
ik nog niet kende en 't geen in Holland weinig bekend is. Als adressen, waar men
schedels en masken bekomen kon gaf hij mij op te Parijs Demontier Rue de Seine
St. Germain no 37 en te Edinburg Luke O'nell & Son Buil Close 106 Canongate.
Mijn schedel gaf hem terstond aanleiding om mij een groot geheugen toe te
schrijven.
Het belangrijkste was mij dat hij eenige voorbeelden had van veranderingen van
den
schedel door ontwikkeling van het denkvermogen. De basis van het voorhoofd boven
de oogen is zeer ontwikkeld bij menschen die veel aanleg hebben om te leeren, en
facta kunnen verzamelen. Het bovenste gedeelte van het voorhoofd is zeer
ontwikkeld bij menschen van phantasie en dichterlijke gaven. Een smalle schedel
geeft werkeloosheid te kennen. Zucht naar uitwendige werkzaamheid is kennelijk
aan breedte boven de ooren enz. (het moordorgaan van GaU). Schwartz was zoo
apraakzaam, dat aan tegenbedenkingen niet gedacht kon worden. Een vloed van
woorden stroomden steeds uit hem voort en hoe beperkt mijn tijd ook was, ik kon
naauwelijks van hem los komen na ruim twee uren in zijne verzameling vertoefd te
hebben.- Ik bragt vervolgens mijne Rech. sur les Limules naar de physische
sectie voor Baron Wrede om aan den Kroonprins te overhandigen.
Vervolgens begaf ik mij naar de post, waar ik eindelijk een' brief van huis (van
den 8 July) vond, die mij omtrent mijne kinderen eenigszins gerust stelde. In
onze algemeene vergadering sprak Schouw over de planten van Pompeji, Prof. Holst
uit Christiania over gevangenissen volgens het stelsel van Philadelphia, Nilson
over Scandinaviens oorspronkelijke bewoners, Retzius over verscheidene oude
schedels.
Na het middagmaal bezocht ik de anatomische verzamelingen. Retzius is een weinig
overspannen en schijnt geen scherts te kunen verdragen, 't geen zonder mijne
schuld bijkans tot een hevige twist aanleiding had gegeven. Hij toonde mij
namelijk een heer, wiens familie reeds 1000 jaren oud was. Ik zeide hem dat ik
hoopte dat ook onze familie 1000 of meerjaren oud zou zijn. Ik begreep hem
echter onregt en meende dat hij alleen op den adel zag, terwijl het om een
eigendommelijke schedelvorm te doen was. Doch over 't geheel is er hier een
dringen om de met orden en sterren versierde Excellentiën, kamerheeren en
Baronnen en Presidenten, dat er een hollandsch hart van omdraait.- Spoedig was
de vrede echter weêr gemaakt en Retzius vergeleek zich zelve bij het opbruisende
sodawater, 't geen ik ten zijner huize later dronk. Het anatomisch museum is
zonder rijk te zijn zeer keurig en toont ons den bekwame man in alle zijne
bijzonderheden. Insecten zijn er slechts weinige. Zeer schoone magen in spiritus
bewaard en geopend na dat men ze met spir. van 24 ° gevuld en alzoo stijf had
doen worden, vervolgens doorgesneden. Bevestiging op glasplaten met
egelpennetjes in geboorde gaten. Nieuwe band aan den voet die als een ring over
de tendines van de toonuitstrekkers gaat. Schedels van zweden lang met
vooruitstekend achterhoofd.- Schoone waschpreparaten. Een geheel ligchaam met al
de zenuwen in een glazen kast staande en kunnende ronddraaijen. Geschenk van den
kroonprins vervaardigd te Florence.
Fraaije corrosie preparaten van longen en lever van Ibsen uit Koppenhagen. Bouw
der vogellongen.-
’S avonds op de club kwam de kroonprins juist toen Retzius en ik wilden gaan.
Wij wachten hem aan zijn rijtuig, hij gaf ons vriendelijk den hand en Retzius
begeleidde hem naar boven. -
19 Julij.
Ik bezocht, na in mijn journaal geschreven te hebben, het Museum der
Koninkl. Acad. en zag er met Prof. Bogeman eene verzameling visschen van Port
natal. die onlangs eerst was aangekomen; een Phrynus was er niet onder. Vele
schoone lepidoptera. Eene groote Pneumora vele nieuwe soorten van Lema.
De verzameling zweedsche insecten is boven alle beschrijving keurig, rijk in
voorwerpen en alle met aanwijzing der localiteiten. Ik ging vervolgens naar mijn'
Bankier Fottie en Anvedson (Shipsbron no 8) waar ik zeer vriendelijk ontvangen
werd bestelde daarop de bij Bagge de 5 eerste cahiers van Scandinaviens Fiskar.
Daarna ging ik naar de Zoologische sectie waar ik de Eson belone van Behn toonde
en tevens de afb. van het crani. van Stenops Potto van Bosman. Ik hoorde hier
ook nog de beschrijving van een monstrueus kalf met twee hoofden. In de
algemeene
vergadering, na welke ik vervolgens ging spraken Eschricht, Wahlenberg en een
Prof. der Med. uit Upsal.
Stokholm vertoont niet veel beweging op straat. De straten zijn slecht geplaveid.
De huizen bijkans alle wit gepleisterd. Deuren en posten en vensterramen ligt
bruin geverwd. Op straat uitstekende gooten; waardoor men met regenachtig weder
bijkans niet langs de huizen gaan kan maar het midden van de straat moet houden.
Houtzager op straat.-
De natuuronderzoekers waren tegen 5 ure ten hove bij den Koning ter maaltijd
genoodigd. Ik begaf mij derwaarts met den deenschen Admiraal Biele. die in
hetzelfde Hotel nevens mijne kamers woonde. Ik vond op de trappen veel gedrang.
Wij kwamen in ruime zalen, waar behalve de Natuuronderzoekers vele andere Heeren
bijeen waren. Alles blonk en schitterde van ordeteekenen en sterren. In een
voorzaal stonden twee tafels gereed met boterhammen met ham, gerookte worst,
ansjovis enz., en likeur Wij kwamen vervolgens in eene kamer, waarin weldra de
grijze vorst binnen trad. Een lang man van een imponerend voorkomen, nog weinig
gebukt door de jaren, met kort grijs haar, bleek van kleur, nog geene rimpels op
het voorhoofd, een doordringend oog. De neus is op zijne portretten overdreven.
Na dat aan Z. Maj. eenige personen waren voorgesteld gingen wij aan tafel. In de
zaal waar ik aanzat waren ruim 200 personen bij een. Deze zaal was 100 el lang.
Men zeide dat er 5 zalen met tafels waren. Ik zat schuins over de Koning, dien
ik dus zeer goed zien kon. Hij had Prins Oscar aan zijne regter- Berzelius aan
zijne linkerhand. De fijnste wijnen werden zeer frisch door ijs verkoeld
rondgeschonken en de talrijke bedienden verrigten alles met de grootste orde en
dienstvaardigheid. Ik had oeil de perdrix gekozen, en de met roode en witte
champagne omgaande bediende vergat niet mijn glas met roode en dat van mijn
nevenman met witte te vullen. Eene rij van prachtige vasen met bloemen versierd
prijkte langs de lange tafels en groote exotische gewassen stonden in potten op
zekere afstanden van elkander. Na ruim een uur getafeld te hebben, dronk
Berzelius den Koning, en Prins Oscar dronk in naam zijns vaders de
Scandinavische natuuronderzoekers. Wij stonden op. Ik had groote begeerte den
vorst te spreken en verzocht Prins Oscar mij aan zijnen vader voorstellen. Hij
zeide mij eenigen tijd in de kamer te vertoeven en volgde nu al de bewegingen
zijns vaders, wenkte mij vriendelijk toe te treden toen er gelegenheid was en
stelde mij vervolgens den Koning voor. "J'ai longtemps désiré de voir la Suède".
Et comment 1'avez vous trouvé". dit was de aanvang van een gesprek 't geen
omtrent 10 minuten duurde, zoo dat velen mij naderhand vroegen wat de koning
toch wel met mij gesproken had. Hij vroeg mijn oordeel over de sluizen in het
kanaal, hoe zeer wel wetende zeide hij dat de Hollanders in dat vak de grootste
meesters waren. Vervolgens weidde hij uit in de lof van de Hollandsche natie
sprak over Schimmelpenninck, over de inlijving in Frankrijk, over de groote
ambitie van Napoleon of ik mij dat nog herinnerde, (vous aurez entendu les
pleintes de vos compatriotes et ces impressions de la jeunesse ne s'effacent
jamais) Met warme wenschen voor Hollands bloei nam hij afscheid van mij, terwijl
ik Z.M. betuigde dat ik zulks gelijk ook den lof aan mijn vaderland gegeven aan
mijne landgenoten zou overbrengen. Hij had de goedheid mij de hand te reiken.
In een voorkamer sprak ik nog met Berzelius, die allervriendelijkst was. Hij
zeide thans 63 jaar oud te zijn (geb. 1779). Van mijnen vriend Schaffgotsch
zeide hij dat hij maar niet met actrices moest zamentreffen. Hij beloofde mij na
mijne terugkomst uit Upsal zijn laboratorium te doen zien.-
Op de club in het Paleis van Prins Karei verzamelden zich des avonds de
natuuronderzoekers. Zweedsche en deensche liederen werden tot afscheid gezongen
en champagne in volle teugen gedronken. Doch ik was te vermoeid van al 't geen
ik
dezen dag gezien en gehoord had, om hier lang te blijven. Ik had 's morgens op
mijne wandeling ook de plaats van Karei de XIII gezien achter het operahuis en
de Jakobskerk. De plaats is aan weerszijde met fraaije lindenboomen bezet, in 't
midden niet gestraat. Aan derzelve ligt het Arsenaal, thans een bronzaal waar
kunstig bereide minerale wateren gedronken worden. In het midden van de plaats
prijkt de statue van Karei den XIII, gemodelleerd door Göthe en gegoten door
Carbonneau te Parijs. Het Piedestal is door 4 bronzen liggende leeuwen omgeven.
Het beeld is nog zonder opschrift.
20 July.
Met een groot gedeelte van ons gezelschap maakte ik een uitstapje naar
Upsala. Schoon weder begunstigde onze reis. Om 9 uren verlieten wij Stokholm en
kwamen tegen de middag op Rosenberg aan, een fraai koninklijk slot, waar wij
talrijke schilderijen, onder deze goede portretten van de koninklijke familie en
een beeld van Bystrom zagen eene liggende vrouw met zuigend kind, 't geen mij
vooral wat het kind betreft matig voldeed. Wonderschoon is het uitzigt van het
balkon van het slot op het daarvoor liggende park, onder welks hooge boomen wij
een diner champêtre hielden.
In de namiddag bezochten wij Skokloster, een groot oud gebouw met ruime gangen,
waarv. op de muren zeer middelmatige groote schilderijen met latijnsche en
italiaansche bijschriften. Eerst laat in den avond kwamen wij te Upsal aan. Een
steeds aangroeiende menigte menschen meest zeer armoedig gekleed met bloote
voeten en gescheurde jassen vergezelde onze stoomboot langs het kanaal. Op een
klein kwartier afstand van de stad, waren eenige muzikanten geplaatst bij een
klein koepeltje, en vier in 't wit geklede jongens met groene kransen om het
hoofd en groene takken in de handen. Toen wij aan de stad kwamen stonden aan de
oever verscheidene studenten ons met gezang verwelkomend.
Bijkans gedragen door eene als golven voortgestuwde menigte doorliepen wij de
stad, en eerst toen ik mij in Drottninggatan naar mijn mij aangewezen logement
begaf, begon ik meer ruimte te krijgen. Wij verzamelden ons vervolgens in Gilles
Sal tot eene soirée door de Koninkl. Societeit der Wetenschappen te Upsal aan
ons gegeven. Ik werd hier aan den Aartsbisschop van Zweden die te Upsal
resideert von Ving°ard en aan den tegenwoordigen Rector der Universiteit
Wahlenberg voorgesteld. In de ruime zaal vonden wij een collation gereed staan.
21 Julij.
Upsal is eene oude stad, hoezeer geenszins geheel op de oude plaats
van het vroegere Upsala liggende. De meeste, bijkans alle huizen zijn van hout,
rood als schavotkleur of zoo als men bij ons somtijds de vensters van weeshuizen
beschilderd ziet of vuil oranjekleurig geel als sulphur auratum. Sommige daken
zijn met turf bedekt, waarop veel gras groeit en met der tijd eene vegetatie
ontstond die geheel eigenaardig is, zoo dat men zelfs eene flora dezer daken
heeft uitgegeven, gelijk mij een jong botanist vertelde - Het slot een groot
gebouw ligt op eene hoogte van waar men de stad, die zeer ruim gebouwd is met
vele boomen en tuinen overziet. Het nieuwe gebouw der Bibliotheek, Carolina
rediviva ligt in de nabijheid daarvan. Een houten stad is als een organisch
wezen in gedurige stofverandering hoezeer de vorm nagenoeg dezelfde blijft. Deze
houten huizen zijn droog en warm naar men mij zeide. Zij duren ongeveer 100 j
aren.
Ik bezocht in gezelschap van den Bibl. Prof. Schroeder eerst de Bibliotheek, die
zeer groot is en talrijke MMSS bevat. Hier zag ik onderhandelingen van Erik XTV
om de hand van Elisabeth, eigenhandige brieven, en Linnaeus autobiographie, met
eene lijst van Botanisten Florae offici..ii waar in hij zelve zich als generaal
opgaf en Siegenbeek als onderofficier. Wij bezochten vervolgens de kerk, waarvan
het koor met nieuwe fresco-schilderijen versierd is van Prof. Sandberg uit de
gesch. van Gustaaf den I. Wij bezochten daarna het physisch kabinet, sloegen een
blik op de
verzamelingen van de Societeit der Wetenschappen en begaven ons toen naar de
oude tuin van Linnaeus Dezelve is eene merkwaardigheid ook om de geringe
uitgebreidheid met welke de toen nog zoo bescheiden wetenschap zich vergenoegde.
Overigens dient dezelve niet meer en bevat geene andere dan eenige gewone
bloemen en boomen. Of Linnaeus in het bij den Hortus liggende huis gewoond had,
wist mijn geleider niet te zeggen. Onze laatste bezoek was voor den nieuwen
plantentuin bespaard en voor het daar geplaatste museum van nat. Historie. Dit
ligt even buiten de stad. Op onze wandeling derwaarts ontmoette wij Prof.
Homschuh, die de woning van Linnaeus digt bij den Hortus zeide te weten; in het
huis was echter alles sedert veranderd, en mijn begeleider, hoezeer Zweed en
Naturalist zeide op eenige naburige huizen wijzende "gij zult een houten huis
evenals deze zien", zoo dat ik wel van mijn wensch om Linnaeus woning te
aanschouwen moest afzien.
Het museum van Natuurl. Hist. hoezeer in een schoon gebouw geplaatst is beneden
alle critiek. Alles is oud, de zoogdieren slecht opgezet, verbleekt en bedorven,
't geen daar hier vele unica van Thunberg zijn zeer te beklagen is. Midden in
het voorportaal is een standbeeld van Linnaeus op kosten van studenten opgerigt.
Linnaeus zit in eene peinzende houding met een boek in de hand. Het beeld geeft
volstrekt geen denkbeeld van den persoon die er door wordt voorgesteld. Eene
buste van den leelijken Thunberg versiert eene nevenzaal. In deze zaal met
vogels opgevuld zag ik Platalea pygmaea eene ware Fring met breeden bek uit het
vaste land van Indie. In bovenzalen waartoe ons door het huis van Prof.
Wahlenberg, die ons nu vergezelde, de toegang geopend werd, zagen wij nog een
deel der vogels alle in kleine kastjes. Hier zag ik Musophaga gigantea. Op het
midden eener in de lengte lopende tafel stonden gedroogde vruchten en andere
plantendeelen doch ook flesschen met vruchten op spiritus.
Wij sloegen ook een blik in den tuin. Groot was mijne verbazing hier in den
classieken grond waar Linnaeus geleefd en gewerkt had, zulk een toestand te
vinden. Gewassen op den kouden grond, naar Linnaeus gerangschikt doch zonder
nommers, met geene of uitgewischte namen, weing in getal en onder het onkruid,
wild en ordeloos wassende. De warme kassen hebben wij niet gezien. Deze zouden
na men verzekerde beter zijn.
Men verzamelde zich in de oranjerie tot een luisterrijk collation, dat veeleer
een diner heten mogt, en 't welk ons door de universiteit werd gegeven.
Vervolgens werden wij door eene talrijke schare tot aan ons stoom vaartuig
geleid; en verlieten Upsala onder gezang en gejubel om half vier in den
voormiddag, terwijl wij na 10 uren in Stokholm terugkeerden. Bellmann's gezangen
werden door eenen jongen vrolijken advocaat met veel gebaarenspel gezongen.
22 Mij.
Ik verliet mijne woning niet vroeg, daar ik mij eerst met schrijven
bezig hield. Vervolgens naar de Post gaande vroeg ik vruchteloos naar brieven.
Ik ontmoette Prof. Retzius en Oerstedt en ging met hen mijn pas op de policie
afhalen. Vervolgens ging Retzius met mij op mijne kamer. Wij spraken over
Negerschedel enz. Retzius meent dat de scherpe gelaatshoek der negers alleen van
de grootere tanden afhangt. Ik betwijfel deze meening zeer. Ik bezoek daarop
Sundevall. die met Prof. Boeck en een paar anderen in het Museum bezig was. Hier
zag ik veel door het Museum ontvangen vogels van Port Natal, waaronder eene zeer
schoone en prachtige soort van Corythaix.- (onderzoeken wat Phalang. rufa of
cavifrous wezen kan, een klein bruin dier 't geen S. in het Mus. alzoo bestemd
had.) Ik bezocht daarna Berzelius. die die ik in zijn boekvertrek vond, na twee
tot een laboratorium ingerigte kleine kamers doogegaan te zijn, waar hij bezig
was zich te scheeren. Na dit werk voleindigd te hebben, spraken wij nog over
allerlei, ook over Hollandsche Chemici. Met Reinwardt als chem. had Berzelius
niets op, iets meer met vanderBoon, Mulder
stelde hij onder de eerste der thans levende chemici, in eene lijn met
Mitscherlietz. Ik bezocht vervolgens met hem de gehoorzaal waar 's winters
voorlezingen over chemie en physica gehouden worden en het physisch cabinet. Ook
hier is Ampère's toestel even als te Upsala. Ik at in het Hotel du Nord bij
Rijswijk a la carte waar ik weder den mageren Leop. Voss met zijne syph. neus en
verhemelte ontmoette. Vervolgens bezocht ik de Djurg°arten, waar men op steile
granietrotsen een schoon uitzigt op de stad heeft, waar reusachtige dwergen van
eiken groeijen
vele bevallige landhuizen aan den voet der bergen liggen en een groote bronzen
buste van den geliefden Zweedsche zanger Bellman opgerigt is.
'S avonds was eene soiree tot afscheid bij Berzelius. Men dronk thee, punsch at
ijs enz. De jonge vrouw van Berzelius is welligt 24 jaren oud, klein en bleek,
een kind bij dezen man. De jonge vrouw van den Noorweegschen Minister Due zong
en speelde op de piano. Het gezelschap was in 4 aan elkander sluitende
vertrekken verdeeld. Eenige Duitsche Heeren verschenen met nieuwe ordeteekenen,
die hun door den Zweedschen Koning op dezen dag geschonken waren. Udelheid van
den staatsraad Bang met zijne commandeursorde van Vasa.- Ik sprak veel met den
chemicus Mosander. Wij namen nog staande eenig avondeten en gingen om half 12
ure met het schoonste maanlicht naar huis.
23 July.
Ik vetrok met de Deensche naturalisten 's morgens om 8 ure op de Heila.
een militair stoomvaartuig van 200 paardenkracht, zeer ruim en schoon ingerigt
naar Koppenhagen. Het uitgeleide der Stokholmse Heeren was zeer talrijk.
Berzelius en zijne vrouw, Echs .ömer, Retzius, de Baron Wrede. Toen ik in de
boot steeg, werd ik vriendelijk aan den arm ondersteund en omziende, zag ik den
Baron Wrede, Kamerheer van Prins Oscar. Zulk een dienstvaardigheid bij zulke
personen verdient te meer opgeteekend te worden, daar zij bij ons zeldzaam is.
Op de boot leerde ik vele deensche geleerden nader kennen, onder anderen de
voortreffelijken botanist Schouw, die in Denemarken zeer bemind en geacht is.
Een deftig mannelijk gelaat, bruinachtig met kort grijs wordend donker haar
ernstig en vriendelijk Overigens zijn de deenen niet zeer beschaafd. Niet ligt
vergeet ik een' dorpspredikant Hansten die het uitzigt had van een' smid en
somtijds vrij ongeneerd op de tafel lag even als een duitsche boer.- Onze
bediening op het schip was slecht en de tafel beneden critiek. Eschricht die dit
beschikt had, scheen volstrekt ongeschikt voor dit werk. De eerste dag ging
alles tamelijk wel. Doch de volgende 14 July hadden wij veel tegenwind en ons
vaartuig vorderde langzaam. Op de uitreize had men den afstand van Koppenhagen
naar Stokholm 120 mijlen in 48 uren afgelegd. Thans scheen het dat de tocht
langer zou duren. Wij voeren tusschen Gotland en Oland. 'S avonds van den 24
waren de meeste reizigers zeeziek. Ik bleef nog wel, maar begaf mij vroeg ter
ruste. De nacht tusschen 24 en 25 July was stormachtig. In de morgen van de 25
waren wij in de nabijheid van Ustad. Nu klaarde het weder op, en des namiddags
toen wij de zuidwestelijke spits van Zweden waren voorbij gevaren, werd het
weder schoon, zoo dat wij nog 's avonds om 8 ure in Koppenhagen aankwamen. Onze
koffers werden aan het Tolhuis niet gevisiteerd. Ik nam mijnen intrek in het
Hötel d'Angleterre met Homschuh en Eichwald.
26 Julij.
'S ochtends schrijven in mijn journaal. Zeer schoon weder.
Koppenhagen bevalt mij nu nog meer dan te voren. Er is veel meer leven in deze
stad dan in Stokholm.
Ik bezoek vele menschen te vergeefs. Slechts mijn bankier Gottschalk, Prof.
Oerstedt en Prof. Lehman vind ik te huis, den laatsten nog te bed liggende en
verzwakt door intermitterende koortsen. Hij is de schrijver van de diss. de
antennis infectorum et de sensibus infectorum . Een imponerend voorkomen,
schoone mannelijke trekken. Ik koop een gelijkend portret van Schouw en vele
gypsafgietsels van Thorwaldsen.
Na den middag bezocht mij de Heer Kalderup Rosevinge en noodigt mij tegen morgen
op zijn buitenverblijf te Longby.
Ik zie vervolgens in gezelschap van den jongen Reinhardt met Prof. Mohlbeck de
uitgebreide Koninklijke bibliotheek aan de zuidzijde van het
Charlottenburgerslot. De groote zaal beneden is 125 el lang. Hier staan
theologische en letterkundige boeken.
M. verhaalde mij dat deze bibliotheek tusschen de 300 en 400 duizend banden
telde. De catalogus bestaat uit bijkans 200 banden in folio. Jaarlijks worden
7000 Thalers tot aankoop besteed. Wij zagen een IJslands manuscript van de
tiende eeuw en vele Pehlvi boeken op palmbladen. Ook de schat aan boeken uit de
natuurl. gesch. is zeer rijk. Poli's Testacea waren er dubbeld beide exemplaren
gekleurd. Van Maximiliaans reis naar Noord -Amerika was een exemplaar der derde
uitgave aanwezig.
Ik dronk thee bij Mohlbeck wiens kamer met schoone platen, de Madonna de Santo
Sisto van Raphael door Muller gegraveerd enz. versierd was, 'S avonds schreef ik
in mijn journaal.
17 Julij.
Ik bezocht 's morgens in gezelschap van Homschuh en Eichwald de
verzameling van Eschricht, waar toe hij zelve ons geleide. Behalve schoone
kwikopspuitingenn van Ibsen en corrosie-preparaten van lever, longen en nieren
van denzelfden, zagen wij hier voor al de rijke schat van bouwstoffen, die Eschr.
voor de ontleedk. der walvisschen heeft verzameld. De Balaenopte..e. welke de
latere systematici tot eene enkele soort hebben meenen te moeten brengen, vormen
volgens hem talrijke soorten. Voor eerst heeft men twee secties: Balaenae
longimanae en brevimanae. Behalve door langere vinnen (of voorpooten)
onderscheiden zich de longimanae door korte apoptr. spinosae der wervels en door
cellen aan de binnenvlakte der ingewanden. Hiertoe behoort slechts eene soort.
De brevimanae hebben ap. spinosae die langer zijn dan de ligchamen der wervels
en hunne darmen hebben overlangse plooijen. Deze verdeelt men in groote en
kleine soorten. Dat sommige klein blijven en dus hier geen verschil van leeftijd
het verschil in grootte veroorzaakt blijkt uit de waargenomen graviditeit en de
grootte der voldragen foetus die 1/4 tot 1/3 van die des moederdiers bedraagt.
Tot de grootere soorten behoort Bal. musculus en Bal, boo. s. Bij Musculus
vormen de dwarse uitsteeksels der halswervels volkomene bogen en het Stemum is
breder.
De kleinere brevimanae eindelijk. Hiertoe behoort Bal microcephale van Groenland
met spitsen kop, .abu Bal, rostrata (verwiseling met Hyperodon).
Wij zagen behalve skeletten en schedels vele weeke deelen, eene groote arcus
aortae
met een d otalli, die nog eene sonde doorliet (de aorta was zoo groot dat een
volwassen manshoofd er door heen kon), de zak van Sandifort aan de ass.. arteria
(de walvisschen spuiten volgens Eschr. water, de dolphijnen niet), stukken van
het hart en fraaije voorstellingen van de zeer kleine canales femiciriulares met
zwarte wasch opgevuld (de ..ttr. van A.Meckel zie 1 F Meckel's Archiv).
Vervolgens bezocht ik het Museum van Zoologie bij den ouden Reinhard. Reinhard
is een geboren noorweger, een oud klein man met lange grijze haren, vriendelijk
en eenvoudig. Het museum in de Stormgade in een voormalig grafelijk Paleis. Wij
zagen vooreerst vele groenlandsche dieren vooral visschen. Onder de cephalopoten
Rossia palpebrosa (bij Octopus) en Onvchottheutis Fabricii (bij Lohgo). Onder de
visschen Sticheus (Blenniae) ...maculatus en Bleninius punctata. De sedert
Pallos niet weder geziene Liparin cvcloptera gelatiosus. Genera van visschen die
in de groenlandsche zee en in de middellansche zee voorkomen, met overspringing
van de tusschengelegene zeeën. Paralepis (boreales) Stomias en Microstomus
Onder de vogels bemerkte ik PerdixaLca Onder de Amphibia Xenodermus iavanicus
van Java, bij Dipsas ? eene giftlooze slang met puntige schubben. Bij Naja
chombeuta Schlegel (Vivepes v nigrum) liggen de giftklieren naar achteren op de
rug tot den 20
sten wervel uitgestrekt. Onder de zoogdieren bemerkte ik Canis iubatus van
Brazilië Inlandsche dieren zijn van de algemeene verzameling afgescheiden.- In
het Museum ontmoette ik ook Kröiier een klein blond dik mannetje, met een bril.
Hij toonde mij eene Braziliaansche Amphionus.
Ik zag eene fraaije schedel van Mon.dn met 2 tanden van 5 a 6 voet lengte, de
linker iets kleiner dan de regter. Bij andere die slechts een' tand hebben is
deze altijd links geplaatst.
De meenig van Eschr. dat Trich... vosm. met dunne tanden wijfies met dikke
divergerende mannetjes zijn zouden, is volgens Reinhard niet nieuw en slechts
een gissing.
Vervolgens bezocht ik met Eichwald de conferenzraad Oerstedt en zag met hem het
Technologisch instituut en het daar geplaatste physich kabinet. Het is niet
groot maar zeer doelmatig. Ik zag de naald aan welke Perst, voor het eerst zijne
groote ontdekking maakte. Schoone balanzen, waarvan de fout eerst in het zevende
millioenste deel valt.
'S namiddags om 2 uren ging ik met Prof. Molbeck in een rijtuig naar Kalderup
Rosevinge te Lingby.
Wij vonden eene zeer hupsche familie in eene kleine bescheiden woning. Schoone
geldersche streek. Het kleine Sorgenfri waar de Koning zijn buitenverblijf houdt
op een heuvel gelegen. Fraaije beuken en eiken, korenvelden en heuvelen. Wij
keerden laat in den avond terug.
28 Julij.
'S ochtends bezoek ik andermaal in gezelschap van Homschuh en Eichwald
het museum van Eschricht. Ik zie het cerebrum van Hvpervodon. 't geen zeer
kleine talrijke .yn heeft en meer dan eenig ander aan de Maeadrina cerebriformis
herinnert. De nervus olfactorius is aanwezig. Deszelfs worteldeel uit de fossa
Sylvii voorkomend is duidelijk genoeg, maar naar voren en naar buiten loopt de
zenuw in een dunnen draad uit, die enkel neus.lema schijnt te zijn evenals het
einde van het ruggemerg. De magen zijn 9 in getal. In de eerste maag vooral
visschen en lephalopoden, in de tweede maag slechts hoomachtige bekken (rostra)
en linzen (lentes) van cephalopoden met vele Nemaloidea, de 7 volgende magen
zijn door insnoeringen afgescheiden en bevatten geene hoomachtige deelen meer.
Het ingewand heeft inwendig cellen, die in den regter darm in langsplooijen
overgaan. Ik bezoek vervolgens met Eichw. den ronden toren van Trycho Brahé met
zijnen spiralen ingang. Vervolgens ontbijten bij Melchior met gebakken visch,
room en rothe grützen en wijn, met den jongen Reinhard zie ik het Museum van
noordsche oudheden op het Christiaanburgerslot, steenen massa, bijbels,
pijlspitsen halssieraden van barnsteen, welligt drieduizend j aren oud, houten
almanakken of calenderstaven - Oude altaren van de 13 eeuw enz. In de Beurs die
wij doorgingen hangt een groot schilderij Christiaan de IV voorstellende, aan
Tycho Brahé een gouden keten overhandigend. In de havenstad die mij aan Holland
herinnerde bezocht ik Kröyer in zijne nette woning, met zijne schoone vrouw een
noorweegsch visschersmeisje, t geen hij zelve gevormd had. Kr gaf mij vele
fraaije mollusken en de Saaiste van groenl. reeds door Slabber beschreven.
Bij Reinhardt eten wij in gezelschap van Schouw en Westerman. Schouw trekt mij
meer en meer aan. Vier maal is hij president der Deensche Stenden geweest, een
liberaal, gelijk de meeste redelijk denkende mannen zijn. Ik nam afscheid van
mijnen vreindelijken Gastheer en bezocht vervolgens Ws woning, waar ik eenige
Lepidoptera en Coleoptera zag, eene keurige en rijke verzameling. 'S avonds ging
ik aan Boord van den Stoomboot Christiaa den VIII naar Kiel.
29 Julij.
De nacht was stormachtig geweest. Ik was dikwerf op het punt van
zeeziek te zijn. 'S morgens sliep ik weder in en bleef lang slapen. Onder regen
en wind kwamen
wij te Kiel. Ik besloot mijn plan om met de stoomboot van den 30 van Hamburg
naar Amsterdam te vertrekken op te geven. Ik bleef alzoo in Kiel. Nu vond ik
plaats in de Stad Lubeck. een zeer goed logement, waarvan alleen het uiterlijk
niet elegant is. 'S namiddags wandel ik met Homschuh buiten de stad. Wij hooren
fraaije muziek van militairen in de slottuin, 't geen hier alle vrijdagavonden
gegeven wordt. Vrouwen en kinderen wandelen door de schoone aanleg. Op een
heuvel in een bosch oostwaarts van de stad drinken wij koffy. Ik bezoek Boje en
met hem Pfaff. Dezelfde levendigheid als bij onze eerste ontmoeting.
30 Julij.
Ik besteedde den morgen aan bezoeken met den Biblioth. Ratje, ontving
daarna bezoek van Prof. Behn. at met Homschuh en Ratje bij Boje, bragt Homshuh
die hartelijk van mij afscheid nam naar de Landkrug, bragt de avond bij Behn,
gedeeltelijk in gezelschap van Prof. Langenbeck door. Behn had Helgoland bezocht.
Vele van daar medegebragte vogels en ook zeedieren. Roode steen waaruit
Helgoland bestaat. Is het Keuser sandstein zoo als Lvell beweert? Principles of
Geol. II p. 5 8 Re mal en vertrok 's nachts in gezelschap van Dr.Nagel uit
Altona naar Hamburg.
31 July.
Treurige brieven, die ik te Hamburg vind. Beraadslaging met Prof.
Lehman, vertrek 's avonds over Haarburg met een stoomboot naar Bremen, tweede
nacht op eene Diligence. Senator Roeck uit Lubeck bijzonder vriendelijk.
1 Aug.
Aankomst ten 7 ure te Bremen. Logement Hannoversche huis. Morgen slapend
doorgebragt.