K.G. Kamphuis (20 mei 1903 - oktober 1973)

kamphuishg.jpg (9724 bytes)

Deze orgelbouwer was oorspronkelijk afkomstig uit Groningen en woonde in Schiedam. Hij heeft voor diverse orgelmakers gewerkt, maar bouwde van 1941 ook enkele orgels voor eigen rekening.


Advertentie in  het maandblad Organist en Eredienst van de Gereformeerde organisten Vereniging juli 1948

Artikel door W. D. van der Kleij / VZ. H. Zwart in de Mixtuur nr. 16 april 1975 UIT DE TIJD DER „STANDAARDISERING

Dit is het verhaal van wijlen de heer H. G. Kamphuis, tot eind 1970 orgelmaker „in aktieve dienst”. Zijn naam kwamen we voor het eerst tegen op een orgeltje „in turfland” bij ons onderzoek naar de orgels in Drenthe. Door korrespondentie en in een persoonlijk gesprek maakten we nader met hem kennis en kwamen we bovendien verschillende aardige bijzonderheden aan de weet over het reilen en zeilen van de Nederlandse orgel „fabrikanten” uit grootmoeders tijd. (01)
Als vorm kozen we voor dit artikel het vraaggesprek. Waar nodig, werden ook gegevens uit de gevoerde korrespondentie verwerkt. Door middel van aantekeningen worden sommige punten nader aangevuld.

-Hoe kwam u in de orgelmakerij terecht?
Mijn ouders woonden boven het bedrijf van de bekende Groningse orgelmaker Jan Doornbos aan de Singelweg. Als kind mocht ik daar graag gaan kijken. Na vier uur, als de school uit was, ging ik er dikwijls heen en zag dan hoe ze in die werkplaats kerkorgels opbouwden. Toen ik 12 jaar was, mocht ik mee naar de drie grote kerken in Groningen, de Martini-, de Der A- en de Nieuwe Kerk, waarvan Doornbos de orgels toen in onderhoud had. Dan mocht ik de toetsen indrukken als de orgelmaker aan het stemmen was. Toen ik van de lagere school kwam, kon ik mijn vriendjes precies vertellen hoe een orgel werkte en gemaakt werd. Met Klaas Doornbos, een zoon van Jan Doornbos, kon ik het goed vinden en deze vroeg me op een dag, ik was toen 14 jaar, of ik zin had om bij zijn vader in de zaak te komen werken en het orgelbouwersvak te leren. Zo kwam ik in de orgelmakerij terecht. (02)

—Hoe werkten Jan Doornbos en zijn zonen en welke orgels maakten zij?
Jan Doornbos had vele grote en kleine orgels in Groningen en omgeving in onderhoud. Sommige ervan werden door hem gerestaureerd. Daarnaast bouwde hij ook wel nieuwe orgels. Hij was een man van de oude stempel, een degelijk vakman maar geen hoogvlieger. Als knecht werkte hij in zijn jonge jaren nog bij de Veendamse orgelmaker R. Meijer. Toen hij voor zichzelf begon, moest hij werken in de schaduw van de grotere orgelbouwbedrijven, zoals de firma’s Van Oeckelen en Van Dam. Rondom de eeuwwisseling kwam de omschakeling op het bouwen met pneumatische trak- turen. De vraag daarnaar werd steeds groter; wie dit niet wilde maken, kreeg op den duur geen opdrachten meer en had afgedaan. Doornbos vormde in dezen geen uitzondering en leverde bij nieuwbouw dan ook pneumatisch werk. Doornbos senior ontwierp de plannen hiervoor zelf en maakte de pijpen en alles wat tot een orgel behoort in eigen bedrijf. Klaas was meer houtbewerker: hij maakte bijvoorbeeld de kasten. Hij leverde daarin knap werk en deed alles zeer serieus. Klaas kon nu en dan wel tekeer gaan tegen zijn vader omdat deze volgens hem veel te goedkoop werkte. De oude Doornbos was echter gauw tevreden en leefde met zijn gedachten nog in de oude tijd. De andere zoon, André, was van een niet geheel onbesproken gedrag en benadeelde daarmee de naam van de firma. Later ging hij voor zichzelf werken. In juni 1925 kwam Jan Doornbos op het ziekbed. De laatste nacht heb ik nog samen met een schoonzoon bij hem gewaakt. Hij overleed op hoge leeftijd. Nadien heb ik nog een tijdje bij Klaas gewerkt, die de zaak van zijn vader voortzette. (03)

—U hebt dus bij Jan Doornbos het vak geleerd.
Kon u met die kennis wel toe?Bij Doornbos leerde ik houtbewerken, pijpen maken, stemmen, intoneren enz. Daar was ik echter niet tevreden mee. Na mijn veertiende jaar, tijdens de mobilisatie van ’14-’18, bezocht ik ’s avonds scholen voor voortgezet onderwijs en ging ook naar een avondkursus in hand- en lijntekenen, die gegeven werd op de Akademie Minerva, een school voor beeldende kunsten in Groningen. In die tijd begon het orgel met elektrische traktuur furore te maken en alles wees er op, dat dit systeem een grote toekomst tegemoet ging. Kennis daarvan zou mij zeker nog van pas kunnen komen. Vandaar, dat ik mij op een gegeven moment ook voor een kursus elektrotechniek liet inschrijven.

-Hoe kwam u bij de firma Standaart terecht?
Ik had bijna tien jaar bij de orgelmakers Doornbos gewerkt en wilde wel eens wat anders, werken bij een wat grotere firma bijvoorbeeld. Ik heb toen bij twee bedrijven gesolliciteerd. Het eerste bezoek gold de firma Van Dam in Leeuwarden. Pieter van Dam was juist dat jaar (1927) erleden en de zaak werd op dat moment geleid door de heren Vaas en Bron. Een tweede sollicitatie voerde naar Standaart in Rotterdam, een bloeiend bedrijf dat mij wel aanstond. Ik kreeg er na enige tijd een plaats bij de afdeling onderhoud en stemwerk. Onnodig te zeggen, dat je daarbij steeds op pad was voor het bezoeken van de orgels die bij de firma in onderhoud waren. Dat betrof in de eerste plaats natuurlijk de „eigen” orgels, doch Standaart onderhield ook menig instrument van „vreemde” makelij. In 1933 heb ik voor de fa. Standaart het orgel uit de Oud-Geref. Kerk, Museumstraat, Dordrecht, verplaatst naar Saaksum in Groningen en ik kom daardoor nog in de kerkelijke annalen van die gemeente voor. (04)

Wilt u iets vertellen over de firma Standaart?
Standaart en Dekker waren op het Protestantse erf van die dagen veruit de grootste orgelbouwers. Meestal leverden ze pneumatische kegel- of mem- braanladen, later werd ook elektrisch-pneumatisch of zuiver elektrisch gebouwd. Van 1910 tot 1925 beleefden beide firma’s hun grootste bloei, waaraan bij Standaart door faillissement (1935) een eerder einde kwam dan bij Dekker. Kort voordien, toen Standaart de ramp zag aankomen, had hij echter zijn „Standaart’s Onderhoudsdienst” opgericht om daarmee althans het bestaande onderhouds- en stemwerk veilig te stellen. Voor deze dienst ben ik van 1935 tot 1941 blijven werken. Bij het faillissement heeft de firma Dekker het grootste deel van de inventaris overgenomen. Men probeerde ook nog de onderhouds- en stemklanten te krijgen maar dat is niet gelukt. (05)
De firma Standaart is opgericht door Adriaan Standaart in ongeveer 1904. Het eerste, officieel doorhem genoemde orgel is dat voor de Ned. Herv. Gemeente te Glanerbrug, dat inwendig geheel werd vernieuwd. Het systeem dat hij bij nieuwbouw leverde was pneumatische kegelladen met inlatende wind. Het eerste „elektrische” orgel dat hij maakte was dat voor de Geref. Kerk te Delfshaven. (06)

 
Afbeelding afkomstig uit de nalatenschap-Kamphuis. Het instrument werd (rond 1910?) vervaardigd of verhandeld door de firma E. D. Kunst, Groote Markt 12, Groningen.
Of de geïnterviewde heer Kamphuis relatie met deze piano- en orgelhandel onderhield, is ons onbekend


—U sprak over de firma Dekker te Goes. Hoe waren de orgels van deze firma vergeleken met die van Standaart?
Naar mijn indruk waren de orgels van Standaart technisch beter. De membraanladen van Dekker waren op den duur niet betrouwbaar. Gezegd moet worden, dat het Goese bedrijf niet alleen membraanladen bouwde; mede hierdoor liep de kwaliteit van hun werk zeer uiteen. Ik heb toch ook wel verschillende goede orgels van hen gezien. De intonatie van de Dekker-orgels was niet zo slecht. Hij trok personeel aan uit Duitsland en ik heb de indruk, dat hij daar bij verschillende kleine orgelmakers ook instrumenten opkocht. Koopman was hij wel! (07)

—Bij wie heeft Standaart het orgelmaken geleerd? Hij bracht nogal eens naar voren, dat hij regelrecht voortkwam uit de firma Kam en Van der Meulen, een bekende orgelmakerij te Rotterdam in het midden der vorige eeuw. Zijn grootvader van moeders kant, de heer A. v. d. Haspel te Rotterdam, was namelijk ook orgelmaker en deze was enige tijd medefirmant van de firma Kam en Van der Meulen. (08).Het vak heeft hij echter geleerd bij de firma Maarschalkerweerd te Utrecht, waar in zijn tijd ook werkzaam was Jos Vermeulen, de latere kompagnon van de firma Ypma te Alkmaar. (09)

-Heeft Standaart ook mechanische orgels gebouwd?
Een enkele keer, als dat gevraagd werd, bouwde hij ook dat systeem. Zo leverde hij op speciaal verzoek voor de Ned. Herv. Gemeente te Staphorst een mechanisch sleepladenorgel. Ook in de begintijd bouwde hij, zij het zelden, wel eens een klein mechanisch werk. Bijvoorbeeld voor de Ned. Herv. Gemeente te Rijswijk (N.Br.), een orgeltje van 7 stemmen. Maar het bleven uitzonderingen. (10)

Van welke materialen werden de Standaart-orgels gemaakt?
Voor het metalen pijpwerk werd orgelmetaal gebruikt dat bestond uit 75% tot 45% Bankatin en Spaans lood. Het houten pijpwerk werd wel gemaakt van Archangel-grenen, zonder kwasten en met eikenhouten stoppen. Later werd hiervoor cypressenhout gebruikt. De pijpen werden van binnen en van buiten afgewerkt met een vernis. De windladen werden gemaakt van kwartier gezaagd, rechtdradig Slavonisch eiken. De pijpstekken werden met een eerste soort mahoniehout opgedikt om het versuikeren der pijpvoeten tegen te gaan. Hij streefde ernaar om in zijn orgels zo min mogelijk bewegende delen te maken. De klaviatuur, traktuur enz. werd met loden tegenwichtjes geheel uitgebalanceerd, zodat in het orgel geen veren of dergelijke voorkwamén. In de pneumatische orgels werd winddruk van verschillende sterkte toegepast. Deze varieerde, al naar de funktie, van 70 tot 95, 140 en 195 mm waterhoogte. De hogere winddrukken kwamen echter alleen in de grotere orgels voor en dan nog slechts in speciale gevallen. Normaal was een winddruk van 70 mm. Hij gaf op ieder nieuw orgel een garantie van 20 jaar. (11)

Waar was de firma Standaart gevestigd en hoeveel personeel was er in dienst?
De firma was aanvankelijk gevestigd aan de Scheep- makershaven, verhuisde daarna naar de Raephorst- straat, vervolgens naar de Zoomstraat en later nog naar de Gerrit van der Lindenstraat 30-35-37 te Rotterdam. In 1923 werd het bedrijf verplaatst naar Schiedam. In de beste jaren werkten er zo’n 40 man personeel. Standaart zelf kontroleerde alle werkzaamheden. Men trachtte met bekwame vaklieden een voor die tijd en binnen het systeem een zo goed mogelijk orgel te leveren voor een bepaalde prijs. Het bedrijf was ingericht voor het vervaardigen van alle onderdelen tot de grootste pijpen toe. (12)

-Zijn er onder de personeelsleden die u ontmoette nog bekende namen te noemen?
Jazeker. Toen ik in 1927 in dienst kwam werkten daar bijvoorbeeld ook Gerrit van Leeuwen uit Leiderdorp en Theo Strunk. De laatste begon in 1931 voor zichzelf. Hij was een Duitser en werkte bij Standaart voornamelijk in de cinema-orgels. Dan was er nog Julius Gaal, een Hongaar van geboorte, bekend van de latere firma Fonteyn en Gaal. André Fonteyn was weer een leerling van Theo Strunk; hij werkte nog een tijdje bij de firma Clavaux, een bedrijf dat, evenals de firma Verschueren te Heyt- huysen in de begintijd, meer als leverancier van orgelonderdelen optrad of soms komplete orgels verhandelde aan andere orgelmakers. Een bijzonder goed houtbewerker was A. Hoogenboezem, die later bij de firma Van Leeuwen in Leiderdorp kwam. Van 1946 tot 1948 is hij ook nog bij mij in dienst geweest. Andere werknemers van Standaart waren de latere firmanten van de fa. Valckx en Van Routeren en Comp., nl. Peter Valckx, Jan van Kouteren en de heren Hageman en De Haan. Van Kouteren kwam later terug bij Standaart. Hij was een beetje enghartig en was bang dat de kompag- nons zijn geld op zouden maken. De orgels van de firma Valckx en Van Kouteren waren bijna identiek aan die van Standaart. (13)

-Had u ook wel eens kontakten met andere orgelakers in Rotterdam en omgeving?
Zo’n goede veertig jaar geleden hoorde je nog wel eens van de firma Gebr. Van der Kleij (overigens, dit terzijde, geen familie van één van de schrijvers van dit artikel). In 1930 heb ik Gerrit van der Kleij een keer ontmoet. De firma was gevestigd te Rotterdam en werkte voornamelijk in de eerste twintig jaren van deze eeuw. Zij bouwden in Rotterdam en omgeving een aantal pneumatische orgels en restaureerden ook grote, oude orgels. Jan was meer de orgelmaker. Gerrit associeerde zich later met De Munck; getweeën dreven zij een piano- en orgel- handel. (14) Een heel enkele maal viel nog wel eens de naam van J. J. v. d. Bijlaardt te Dordrecht. In 1927 was deze orgelmaker al op leeftijd. Hij was denkelijk Rooms- Katholiek, want in Hervormde Kerken ben ik geen orgels van hem tegengekomen. (15)

-Hoe waren de laatste jaren bij Standaart?
Zoals ik al vertelde, ben ik in 1941 bij Standaart weggegaan en zelf een kleine orgelmakerij begonnen. Voordien waren de zoons van Standaart, Adriaan en Cor, in de firma opgenomen. Adriaan behaalde vóór 1940 nog een ingenieursdiploma in Duitsland en noemde zich daarom wel Dr. A. Standaart. Later vertrok hij naar Amerika. Cor heeft in 1958, na de dood van zijn vader, de orgel- nering voortgezet, hoewel hij het werk niet zelf uitvoerde. Hij legde zich meer toe op het bespelen van cinema-orgels en daarin heeft hij een zekere faam verkregen. (16)

—U sprak over een eigen bedrijfje; kunt u hier iets over vertellen?
Het was een klein bedrijf waarin ik alles zelf maakte uitgezonderd de pijpen en de klavieren. Daar tussendoor bleef ik stemmen, intoneren en restaureren, ook wel voor andere firma’s. Ik bouwde enige nieuwe orgels voor kerken en kleine huispijporgels voor partikulieren. Als specialiteit vervaardigde ik nog enkele halklokken met pijpspeelwerk.

—Kunt u nog een en ander zeggen over de periode waarin u gewerkt hebt?
Ja, als ik dat zo naga, kan ik zeggen de gehele gang te hebben meegemaakt van mechanisch naar pneumatisch en elektrisch en weer terug naar mechanisch. Het was een tijd van hard werken en weinig verdienen. Er waren wel goede jaren bij, maar er viel ook een oorlogs- en krisistijd in. De laatste periode, die van na de oorlog, bracht de ommezwaai van pneumatisch en elektrisch naar mechanisch. Artistiek gezien was deze terugkeer naar de oude orgelbouwprincipes wel verantwoord. Op mijn leeftijd kon ik deze omzwaai echter niet meemaken. Ik kan mij ook moeilijk verenigen met de mening, dat alles wat de vooroorlogse firma’s gemaakt hebben nu op één hoop gegooid moet worden wat kwaliteit en bruikbaarheid betreft. Bij goed onderhoud zouden vele van deze orgels nog best kunnen funk- tioneren, maar ja, wie kan deze orgels vandaag nog onderhouden? Laten we niet vergeten, dat internationaal gezien de pneumatiek en later het elektrisch orgel grote ingang vond. Zie maar naar Duitsland, Frankrijk, Engeland, Canada en de Verenigde Staten. In Nederland moest men wel met deze systemen meegaan. De orgelmakers werden gedwongen datgene te leveren wat de opdrachtgevers van hen verlangden, er bleef er dan ook niet één achter. De kerkvoogdijen hadden geen kennis van zaken. Het enige wat hen aanging waren de kosten en deze moesten zo laag mogelijk blijven. Wél op de hoogte waren de organisten, adviseurs en raden, die zich bij restauratie of nieuwbouw opwierpen als deskundigen. Ook de vakbladen zoals Het Orgel, Organist en Eredienst, Het Gregoriusblad en min of meer ook De Harp, gaven voorlichting of stimuleerden, mede door hun advertentiebeleid, datgene wat als modern, vooruitstrevend en naar de stand van de muzikale smaak gold. Ook de rijksinstelling Monumentenzorg en de N ederlandsche Klokken-


De heer Kamphuis (rechts) met een (ons onbekend) vakgenoot bij de speeltafel van een cinema-orgel (ca. 1935?).

en Orgelraad gaven als officiële instantie menig advies bij bouw en restauratie, dat zelfs bij herstelling van historische orgels in de regel neerkwam op een pneumatisering en ingrijpende ombouw. Welke belangrijke rol de organisten, die zich dikwijls tevens opwierpen als adviseur, gespeeld hebben, blijkt wel uit de recensies in de vakbladen en de reklame- brochures van de diverse orgelmakerij en. Hun advies legde meer gewicht in de schaal dan dat van welke orgelmaker dan ook. Opvallend is, dat de organisten muzikaal geen weg wisten met de zogenaamde „schreeuwers” op hun oude, historische orgels en deze stemmen gaarne verwijderd wilden zien. Zo verdwenen stemmen als Schalmei, Sifflet, Mixtuur, Sesquialter enz. van het toneel, om plaats te maken voor Voix Céleste, Viola di Gamba, Fluit Harmonique en dergelijke registers. Dit streven bepaalde de dispositiesamenstelling der nieuw te bouwen orgels in hoge mate. Nu leest men bij restauraties: „Dekker verwijderde”, „Standaart nam weg”, enz., maar wie adviseerde hiertoe, wie sprak het beslissende woord? De orgelmaker is aannemer, uitvoerder. Hij is vakbekwaam of niet. Maar hoe stond en staat het met de adviseurs, de organisten, de raden? Wat de uiterlijke vorm betreft is de invloed van architekten, die de nieuw te bouwen kerken vorm gaven, orgelfront en opbouw der kast en pijpen aanpassend aan hun vormgevingsprincipes, al even funest geweest. Dit is wat ik er zo van gedacht heb. Wanneer het nu of later niet goed meer is, krijgt de orgelmaker de naam, doch een adviseur bijvoorbeeld houdt zich wijselijk schuil en blijft meestal onbekend.

-We begrijpen wat u bedoelt. Nog een laatste vraag. Bezit u een bepaald archief of hebt u een werkboekje bijgehouden, waarin u noteerde, welke werkzaamheden u in de loop der tijd verrichtte?
Neen. Bij dit alles heb ik steeds op mijn geheugen vertrouwd, dat mij maar zelden in de steek liet. Bovendien heb ik mijn werk nooit als zo belangrijk gezien om er aantekening van te houden, afgezien van de gebruikelijke financiële administratie. Maar door de gevoerde korrespondentie en dit gesprek is wellicht toch nog iets goed gemaakt!

 

Noten:

  1. Hendrik Gerrit Kamphuis, geb. 20 mei 1903 te Groningen, overl. 11 okt. 1973 te Schiedam. Gehuwd 1 nov. 1928 te Groningen met Anna Bergsma. Kwam 8 juni 1927 te Schiedam en woonde Singel 56b. Kerkelijke gezindte: Remonstrant. Genoemde korrespondentie bestond uit vier brieven, gedateerd november en december 1971. Het gesprek vond plaats eind december 1971. Het orgel in „turfland” is dat van de Baptistengemeente te Tweede Exloërmond. Zeer erkentelijk zijn wij voor de geste van Mevr. Kamphuis, die ons na het overlijden van haar man een pakje deed toekomen met foto’s, brochures en losse bescheiden betreffende de vroegere orgelmakerij.

  2. Jan Doornbos, geb. 7 april 1847 te Garsthuizen (gem. Stedum), overl. 21 juni 1925 te Groningen, zoon van Klaas Jans Doornbos, landbouwer en Angeniet Leen- derts Veldhuis. Gehuwd: le met Anje Smeyer. Kinderen: Klaas, geb. 21 aug. 1869 te Uithuizermeeden, overl. 29 juni 1873; ook nog een dochter uit dit huwelijk. 2e met Sibbeltje de Jager op 7 maart 1880 (zij overleed 12 sept. 1912).
    Kinderen: Andreas, geb. 16 juni 1880 - werd orgelmaker;
    Klaas, geb. 24 juli 1888, overl. 10 febr. 1951 te Groningen - werd eveneens orgelmaker;
    nog twee zoons en een dochter.
    3e met Niesje Rosenmuller op 13 febr. 1913 (zij overleed 7 dec. 1925).
    Geen kinderen. (Gegevens uit Reg. Burg. Stand Groningen.)
    Jan Doornbos zijn we voor het eerst tegengekomen in 1873 in het kerkelijk archief te Eelde en in 1875 te Anlo. Vermoedelijk werkte hij vanaf die tijd zelfstandig. Enkele nieuw gebouwde orgels van hem: Nieuwe Pekela, in gebruik genomen 21 januari 1906 (vlgs. „Het Orgel”, 1905/1906, pag. 39); Spijk, Geref. Kerk, 1916 (vlgs. „Het Orgel”, 1915/1916, pag. 43).
    André Doornbos vestigde zich als orgelmaker op het adres Riouwstraat 2 te Groningen; bij hem werkte nog korte tijd de Groningse orgelmaker Mense Ruiter (geb. 5 oktober 1908 te Enschede; sinds 1925 te Groningen). Klaas Doornbos bouwde o.a. het rugpositief in Schnit- ger-stijl bij het orgel in de Geref. Kerk te Blijdenstein (Ruinerwold-Koekange, Drenthe). Verdere gegevens over dit orgel in „Orgels in Drenthe” door de schrijvers van dit artikel (in voorbereiding).

  3. R. Meijer: men zie „de Mixtuur” nr. 11, oktober 1973, pag. 208.

  4. Pieter van Dam, geb. 13 aug. 1856 te Leeuwarden, overl. 24 jan. 1927 aldaar, zoon van Lambertus van Dam. Gehuwd met Catharina Christina ter Maat, geb. te Zutphen. Kinderen: één dochter en één zoon, Julius Lambert, die heel jong overleed.
    Na de dood van Pieter van Dam, de laatste telg uit dit geslacht van orgelmakers, werd de zaak voortgezet door de heren Johan Vaas en T. Bron, onder de firmanaam N.V. P. van Dam, vh. L. van Dam en Zonen. In 1932 werd eigenaar en direkteur de heer Jan v. d. Bliek, geb. 25 april 1899 te Goes. Deze verhuisde op 29 jan. 1932 naar Leeuwarden. Het bedrijf was tot 1932 gevestigd op het adres Eewal 69, daarna (tot 1954) Emmakade 46b. Later werd de fabriek opgenomen in het bedrijf van B. Pels te Alkmaar. (Gegevens uit Reg. Burg. Stand Leeuwarden.)
    Zie voor gegevens over de plaatsing van het orgel te Saaksum, Herv. Kerk: „De Harp” 1933/22. Tezelfder plaatse wordt ook vermeld de nieuwbouw in de kerk van de Oud-Geref. Gemeente te Dordrecht door A. Standaart (2 klavieren en pedaal).

  5. Het faillissement wordt vermeld in „Het Kerkorgel”, uitgave van de orgelfabriek A. S. J. Dekker te Goes, nr. 29 pag. 231 en nr. 30 pag. 240. Het bedrijf van Standaart was het laat't gevestigd Nieuwe Haven 83 te Schiedam. Volgens deze berichten werd de firma opgericht in 1907 (zie ook „De Harp” 1935/85).

  6. Adriaan Willem Jacobus Standaart, geb. 14 febr. 1882 te Rotterdam en overl. 11 jan. 1958 te Schiedam, zoon van Willem Jacobus Standaart, letterzetter en lithograaf. Kwam van Utrecht naar Rotterdam op 3 mei 1900. Gehuwd op 25 april 1907 te Rotterdam met Corina Jacoba Hendrika Verwaal (geb. 29 aug. 1883). Kinderen:
    Adrianus Willem Jacobus, geb. 10 sept. 1907 te Rotterdam;
    Willem Jacobus Huibrecht, geb. 23 dec. 1909 te Rotterdam, overl. 16 juni 1926 aldaar;
    Cor Adriaan, geb. 24 april 1916 te Rotterdam. Standaart Sr. vestigde zich 7 juni 1923 te Schiedam, Westvest 90a.
    (Gegevens uit Reg. Burg. Stand R’dam en Schiedam.) Glanerbrug, Herv. Kerk: Orgel inwendig vernieuwd door A. Standaart; in gebruik genomen 25 mei 1906 („Het Orgel” 1905/1906 pag. 77). Eén klavier, aangehangen pedaal. Dispositie: Bourdon 16’, Prestant 8’, Holpijp 8’, Gamba 8’, Octaaf 4’, Fluit dolce 4’, Octaaf 2’, Cornet 3 sterk, tremulant.

  7. Anton Samuel Jan Dekker, geb. 24 mei 1869, overl. in 1918. Zoons: Jan Adriaan, geb. 23 juni 1902 en en Jacobus Cornelis. Werkte in zijn beginperiode samen met de firma J. J. v. d. Bijlaardt te Dordrecht en ook wel met de Gebr. J. en G. v. d. Kleij te Rotterdam. In 1900 werd het bedrijf te Goes gevestigd. Sedert 1907 was de heer W. Brand, die vooral als intoneur bekendheid genoot, onafgebroken chef van het bedrijf en onder zijn leiding werden ongeveer 500 orgels afgeleverd in binnen- en buitenland. Na de oorlog bleef de voordien ook al bestaande afdeling schoolmeubelen en tumtoestellen gehandhaafd doch het orgelbedrijf werd opgeheven.
    Gedurende een tiental jaren (van 1928 tot 1938) werd een periodiek uitgegeven onder de naam „Het Kerkorgel”, een reeks van 38 nummers met in totaal 394 pagina’s. In dit blad werd sterk de nadruk gelegd op het feit, dat de fa. Dekker haar orgels geheel in eigen bedrijf vervaardigde, terwijl anderen hun orgels wel kompleet uit Duitsland betrokken en dat meestal in „onderdelen” om de invoerrechten te ontduiken. Dit in tegenstelling tot hetgeen de heer Kamphuis daarover mededeelde.

  8. Willem Hendrik Kam, geb. 19 nov. 1806 te Berkel en overl. 5 juni 1863 te Oost- en West-Souburg. Zoon van Samuel Kam, predikant te Berkel en Rodenrijs en van Gerritje Vroom. Hij vestigde in 1837 een orgelmakerij te Rotterdam. Het vak leerde hij bij de orgelmaker Van Dam te Leeuwarden.
    Hendrik van der Meulen, geb. 25 juni 1810 te Leeuwarden en overl. 28 aug. 1852 te Rotterdam. Zoon van Willem Willems van der Meulen en Froukje Slaaf. Was ook leerling van Van Dam te Leeuwarden. Vestigde zich te Rotterdam evenals W. H. Kam, die van 1850 tot 1852 bij hem inwoonde. Van 1837 tot 1852 werkten Kam en Van der Meulen samen als kom- pagnons. Na de dood van laatstgenoemde zette Kam de orgelmakerij alleen voort.
    In de overlijdensakte van Van der Meulen wordt als één van de getuigen genoemd: Maarten Zwolle, orgelmaker.

  9. Maarschalkerweerd, orgelmaker te Utrecht. Zie „de Mixtuur” nr. 9, pag. 152.
    Jos Vermeulen, geb. 1876 en overl. 1946. Kompagnon van de firma Ypma te Alkmaar.

  10.  Staphorst, Ned. Herv. Kerk. Dit orgel werd gebouwd op advies van J. Godefroy naar voorbeeld van het orgel in de Kleine Kerk te Steenwijk (P. van Oeckelen en Zn. te Haren, 1880). Ingebruikname op 20 en 25 juli 1918.
    Dispositie:
    Manuaal: Prestant 8’, Bourdon 16’, Roerfluit 8’, Fluit 4’, Octaaf 4’, Quint 3’, Octaaf 2’, Mixtuur 5 sterk, Trompet 8’.
    Bovenmanuaal: Viola 8’, Holpijp 8’, Voix Céleste 8’, Violine 4’, Openfluit 4’, Woudfluit 2’.
    Pedaal: Subbas 16’ (transmissie van de Bourdon 16’).
    Verder: tremulant, koppeling manuaal-bovenklavier en manuaal-pedaal. Op de windladen plaats voor nog twee registers. Afmetingen: hoog 5,5 m, breed 3,2 m, diep 2,5 m. (De Harp 1918, blz. 60/61)

  11. Standaart heeft door middel van de pers en een ruime eigen publiciteit altijd royaal de publieke aandacht gevraagd (en ook gekregen). Afgezien van het reklame- element in deze berichten, bevatten deze mededelingen menig interessant gegeven over gebruikte materialen, mensurering en toegepaste winddrukken.

  12.  Bekend zijn de brochures, die de firma Standaart zelf uitgaf:
    1916: „Na tien jaren”.
    1920: „Hoe ons werk beoordeeld wordt”. In deze brochure is een attest opgenomen van onder anderen de koncertzangeres mej. Tilly Koenen te Berlijn, waarin de volgende zinsnede voorkomt: „De Standaart-orgels zullen weldra tot de Standaard-orgels behooren.” Deze, overigens wat primitieve woordspeling verhief de firma Standaart tot reklame-kreet; vandaar de titel van een brochure uit 1927: „Het Standaart Kerkorgel als het moderne Hollandsche Standaardorgel”.

  13. Gerrit van Leeuwen, zoon van Gerrit van Leeuwen Sr.' te Leiderdorp, orgelmaker aldaar. De laatste was werkzaam bij P. J. Adema en bij D. G. Steenkuyl. In 1896 meesterknecht bij de firma J. van Gelder te Leiden. In 1903 begon hij zelf een orgelmakerij. Bouwde verschillende grote orgels in Nederland. Overleden in 1946. Zijn zoons Gerrit en Willem van Leeuwen zetten het bedrijf voort. Patent op de zg. „Veka”-laden. Later ging het bedrijf op in dat van de fa. B. Pels te Alkmaar. Ar ie Hoogenboezem, geb. 15 mei 1908 te Schiedam, overl. 7 nov. 1948 aldaar, zoon van Dirk Hoogenboezem (geb. te Kethel, 28 april 1856). Was enige tijd zelfstandig orgelmaker.
    Peter Gerardus Valckx, geb. 31 rjiei 1893 te Well, gem. Bergen (Limb.), zoon van Karei Valckx. Overgekomen vanuit Kevelaer (Duitsland) naar Rotterdam, waar hij op 14 sept. 1921 huwde met Geertruida Wilhelmina van Grondelle (geb. 6 juni 1897 te Deventer). Woonde Aelbrechtskade 90a te Rotterdam.
    Jan van Kouteren, geb. 19 juli 1879 te Lienden, overl.
    6 nov. 1953 te Schiedam, zoon van Dirk Frans van Kouteren. Kwam op 26 okt. 1903 vanuit Vlaardingen naar Rotterdam en huwde aldaar op 24 mei 1905 met Johanna de Koningh (geb. 4 mei 1878 te Numansdorp, overl. 10 juli 1946 te Schiedam). Verhuisde naar Schiedam, Oostsingel 108, op 12 aug. 1924. Vermoedelijk werkte nog bij hem G. van Dungen, de latere meesterknecht van G. van Leeuwen te Leiderdorp. (Gegevens uit Reg. Burg. Stand R’dam en Schiedam.)

  14. Jan van der Kleij, geb. 15 aug. 1866 te Hillegersberg, overl. 2 juli 1923 te Rotterdam. Zoon van Gerrit van der Kleij, boekbinder, die 25 okt. 1867 naar Rotterdam kwam. Gehuwd op 27 okt. 1907 met Cornelia Maria van Rosse (geb. 1 sept. 1877 te Rotterdam). Gerrit van der Kleij, geb. 25 juli 1882 te Rotterdam, overl. 23 nov. 1946 aldaar. Broer van de vorige. Was te Nijmegen in 1909, vanwaar hij terug ging naar Rotterdam (6 dec. 1909). Gehuwd: le met Antonetta Aleida Maria v. d. Mark (geb. 1 juli 1870 te Nijmegen, overl.
    9 febr. 1931 te Rotterdam); 2e met Johanna Hermina Theodora de Kroeger (geb. 9 mei 1884 te Rotterdam). (Gegevens uit Reg. Burg. Stand R’dam.)

  15. Jacobus Johannes v. d. Bijlaardt, geb. 10 mei 1853 te Leeuwarden, zoon van Hendrikus Laurentius v. d. Bijlaardt, van beroep kleermaker. Zijn vader overleed op 27 jan. 1855. Tussen 1859 en 1875 was hij in het weeshuis te Leeuwarden en staat daar o.a. geregistreerd als orgelmaker. Ging op 5 apr. 1874 naar Utrecht. Toenwerkzaam bij de firma Stulting-Maarschalkerweerd? Op 10 okt. 1887 verhuisde v. d. Bijlaardt van Utrecht naar Dordrecht. In 1890 woonde hij aldaar op het adres Wijnstraat 43. Op 8 okt. 1891 huwde hij met J. J. M. Steemers. Verhuisde op 26 okt. 1938 met zijn vrouw naar Rotterdam.
    Opmerking van de eindredaktie: Uit korrespondentie met de heer Peter Henneveld te Flörsheim (West- Duitsland) is gebleken, dat deze een familielid („oomzegger”) van wijlen de heer van den Bijlaardt is. De heer Henneveld was tevens zo vriendelijk, het één en ander over zijn oom mede te delen. Hij schreef het volgende:
    „Jacobus Johannes van den Bijlaardt werd op 10 mei 1853 te Leeuwarden geboren. Al vroeg verloor hij zijn ouders. Op ongeveer tienjarige leeftijd ging hij in de leer bij Maarschalkerweerd te Utrecht. Dat is dus omstreeks 1863 gebeurd. Het gezin Maarschalkerweerd nam hem in huis, hij kreeg kost en inwoning en géén loon. Na beëindiging van zijn leerjaren heeft de heer Van den Bijlaardt korte tijd een orgelbouwbedrijf in Utrecht gehad. Gegevens over die tijd heb ik momenteel niet. Omstreeks 1890 begon de heer Van den Bijlaardt zijn orgelbouwerij in Dordrecht (in de Wijnstraat aldaar). Wegens familie-omstandigheden werd het bedrijf eind 1938 voor een appel en een ei verkocht, ofschoon er toen nog veel eikenhout in de orgelbouwerij aanwezig was. Op 20 april 1940 is de heer Van den Bijlaardt te Rotterdam overleden. Hij werd begraven op de rooms-katholieke begraafplaats te Dordrecht.”
    Rond de eeuwwisseling werkte Van den Bijlaardt wel samen met A. S. J. Dekker (zie hiervoor onder noot 7); misschien ook moet hij worden aangezien als de opvolger van C. Stuiting, de oude kompagnon van Maarschalkerweerd. (Zie voorC. Stuiting „de Mixtuur”
    nr. 9, pag. 154). HUISORGEL
    (Gegevens van de auteurs van dit artikel afkomstig uit o.a. Reg. Burg. Stand Leeuwarden, Utrecht en Dordt.)

  16. Wij hebben deze feiten niet geverifieerd.


WERKZAAMHEDEN VERRICHT DOOR DE ORGELBOUWER H.G. KAMPHUIS
ca. 1940 — Levering van een huisorgel voor de heer L. Hartman te Zevenbergen. Unit-systeem. Zeer kort na de bouw geheel gewijzigd wegens de slechte kwaliteit.
1940 - Kralingseveer, Oud-Geref. Gemeente. Levering van een verbouwd kabinet-orgel, voordien (met sprekend front) in bezit van de heer C. A. Vlot te Oud-Alblas. Deze had het gekocht van een boer.
1941 — Zierikzee, Herv. Verenigingsgebouw. Levering van een klein gerestaureerd orgel.
1941 — Tange-Alteveer, Herv. Kerk. Plaatsing van een elektrische windmachine.
1942 - Levering van een drieklaviers unit-huisorgel aan de heer C. A. Vlot te Oud-Alblas. Is later verkocht aan de heer M. Richters, Oude Molstraat 13 te ’s-Gravenhage en in 1959 geplaatst in de Geref. Kerk te Oud-Beyerland. Aldaar in 1972 gesloopt.
1944 — Sleen, Geref. Kerk. Plaatsing van een windmachine en (later) een pneumatische Subbas op het pedaal in plaats van de laagste 12 tonen der Trompet 8 vt. Cornet discant vervangen door Mixtuur discant. (Orgel: Van Oeckelen)
1944 (september) — Emmer-Erfscheidenveen, Baptistenkerk. Levering van een nieuw orgel (elektrisch),
vóór 1945 - Hendrik-ldo-Ambacht. Huisorgel met 2 klavieren en pedaal voor dhr. P. Bijkerk Ozn. Later verkocht naar Brazilië, staat Parana (nederzetting Hollandse boeren).
1945 — Opdracht voor de bouw van een huisorgel met 3 klavieren en vrij pedaal voor dezelfde heer P. Bijkerk.
1946 - Tweede Exloërmond, Baptistenkerk. Levering van een nieuw elektrisch orgel.
1962/3 - Ermelo, (oude) Herv. Kerk, restauratie. Voetklavier meer in het orgel gebracht; ligging toen prettiger voor de speler.
1963 - Strijen, Herv. Evangelisatie (Nieuwestraat). Nieuw orgel (elektrisch).
1969 — Hei- en Boeicop. Restauratie en verbouwing van het Leichel-orgel (1902).
1970 - Langerak, Herv. Kerk. Restauratie.




Huiselijke foto van de heer C. A. Vlot (destijds te Oud-Alblas) achter zijn door H. G. Kamphuis geleverde orgel.



















(slechte) amateurfoto van het door H.G. Kamphuis verbuwde kabinetorgel voor de Oud-gereformeerde Gemeente te Kralingseveer.

********** DE WONDERKLOK **********
Het zal tegen het begin van de Tweede Wereldoorlog geweest zijn, dat de heer Kamphuis zich bezig ging houden met het maken van speelklokken met orgelpijpwerk. De aandrijving geschiedde in het door hem ontwikkelde type niet met gewichten
zoals vroeger — doch met gebruikmaking van een tweetal elektromotortjes, één voor het uurwerk en één voor het speelwerk, die onafhankelijk van elkaar door middel van schakelaars konden worden aan- en afgezet.
Uit een folder over dit merkwaardig stuk nijverheid ontlenen we het volgende:
„Het speelwerk is voorzien van een chromatische toonladder van 30 tonen en telt 60 pijpen, dus 2 spel zooals dit in de orgelbouwwereld wordt genoemd. Op de cylinder, ook wel trommel genaamd, kan elk willekeurig muziekstukje worden geslagen. Dit was niet bij alle halklokken van de vorige eeuw het geval. Er waren dan zooveel pijpen ingeplaatst als er tonen in het stuk voorkwamen. Ook is het geluid voller en sterker geworden. Zooals op de foto’s is te zien is de dispositie gevormd door een fluitregister (gedekt) van hout. De open metalen pijpen vormen het strijkende violenregister.
Op het volle uur hoort men het „Wilhelmus”, waarvan 2 coupletten en wordt dan op het halve uur afgewisseld door het „O, dierbaar plekje grond” met een tusschenspel, gevolgd door het 2e couplet met naspel.
Bij elk zoo’n klok zullen meerdere cylinders gemaakt worden, zoodat door het uitnemen van de eene en het inschuiven van een andere cylinder, weer een ander lied ten gehore wordt gegeven. Zooals bij de torenklok het lied jaarlijks verslagen wordt, geschiedt dit bij deze klokken jaarlijks door het verwisselen van een cylinder. Deze gecompliceerde hal- klok, waarin veel mechanisme schuilt, hetgeen veel arbeid heeft gevorderd werd door zijn vervaardiger in 1000 uur gebouwd.
Deze klokken zullen wegens hun omvang en de kostende prijs dan ook niet anders een plaats van bestemming krijgen dan in villahallen of in groote huizen of gebouwen of in hotels.”
De hoogte van de als model gebouwde klok, hierbij afgebeeld, was 2.85 m. De kast was van eiken, „opgewerkt met Palissanderhout”.
— De geciteerde tekst werd in bewerkte vorm ook geplaatst in een tijdschrift (waarschijnlijk „De Stuwdam” of „De Spiegel”) met enkele afbeeldingen; twee daarvan drukken wij hierbij af, een derde afbeelding is afkomstig uit de nalatenschap-Kamphuis.