DE ORGELMAKERS VAN OECKELEN (ca. 1790-1918)
Bronnen: zie literatuurlijst
De eerste generatie: Cornelis van Oeckelen (1762-1837)
De eerst aanwijsbare Van Oeckelen die orgels maakte was
Cornelis van Oeckelen (1762-1837), "mr orlogiemaker". Later werd hij
aangeduid als "uurwerkmaker, orgelspeelwerk- en pianomaker en winkelier".
Als uurwerkmaker was hij belast met het uur- en speelwerk van de toren van de Bredase
Grote Kerk. Ook was hij bespeler van het carillon. Naast het verrichten van reparatiewerk
aan diverse orgels maakte hij ook enkele nieuwe instrumenten, onder meer te Oud Beijerland
(1821) en Waalwijk (1822).
Henk Kwakernaat:
Vader Cornelis van Oeckelen was als orgelmaker actief in de periode 1821 - 1828. Zijn
eerst bekende werkzaamheden waren het adviseren en voltooien (al is nog steeds niet
helemaal duidelijk wat daarmee bedoeld wordt) van het orgel voor de NH kerk te 's
Gravenmoer. In 1822 bouwt Cornelis van Oeckelen 'zijn' eerste nieuwe orgel voor de RK kerk
te Prinsenbeek. In 1828 voltooide hij de laatste twee orgels, n.l. voor de Hervormde kerk
de Aalburg en voor de Hervormde kerk te Hooge Zwaluwe (Hoewel dat laatste orgel zoveel
afwijkt van de overige instrumenten dat ik (Henk Kwakernaat) me afvraag in hoeverre dit
een nieuw orgel betrof). Het orgel in de Hervormde kerk te Oud Beijerland werd gebouwd
door Cornelis van Oeckelen & Zonen (1826/27). Met name die zonen zijn belangrijk. Uit
een onderzoek naar de orgelmakers Van Oeckelen (dus de hele familie) waarmee ik reeds een
aantal jaren bezig ben kom ik tot de volgen de hypothese: Cornelis van Oeckelen
(klokkenist, horlogemaker en winkelier) heeft zijn zonen in de gelegenheid gesteld een vak
te leren.
De 2e generatie: Cornelis Jacobus
Henk Kwakernaat:
Cornelis Jacobus was o.a. muziekinstrumentenmaker en bouwde diverse speelwerktuigen,
waaronder een androide klarinettist. Reeds in 1820 won Cornelis Jacobus een prijs op de
Eerste Tentoonstelling van Nijverheid en Fraaie Kunsten te Gent met de inzending van een
"mecanique piano'. In 1825 verwierf hij een zilveren medaille - met een secretaire
welke twaalf verschillende aria's ten gehore bracht - op de Algemene Tentoonstelling van
Voortbrengselen van Nationale Nijverheid te Haarlem. Beide werkstukken, vervaardigd door
Cornelis Jacobus van Oeckelen blijkens correspondentie daaromtrent, waren ingezonden onde
de naam C. van Oeckelen & Zonen te Breda. Cornelis Jacobus van Oeckelen emigreerde in
1839 naar Indië.
De 2e generatie: Petrus van Oeckelen (1792-1878)
Een bijzonder figuur mag de orgelmaker Petrus van Oeckelen zeker genoemd worden. Een man,
zowel zakelijk als muzikaal gezien. niet bang voor hot avontuur en met een groot
doorzettingsvermogen. Zijn wieg stond in Breda, waar hij op 15 augustus 1792 het
levenslicht aanschouwde. Zijn vader Cornelis was daar werkzaam als klokkenmaker, hield
zich bezig met carillons en met de orgelbouw. Voor wat betreft dit laatste ambacht werkte
hij samen met de thans vrijwel geheel onbekende orgelmaker Christiaanen (Christianus),
welke indertijd als "meester orgelmaker" te boek stond. Hoewel Cornelis
van Oeckelen zich als orgelmaker voornamelijk met kleine werkzaamheden als reparaties
bezig hield, heeft hij enkele fraaie instrumenten op zijn naam staan, zoals het orgel te
Oud-Beijerland. De schoonheid van dit instrument bezorgde hem in 1837 de opdracht tot het
maken van een orgel voor de Hervormde kerk te Strijen. Cornelis overleed echter op 29
augustus van dat jaar, waarna het orgel door zijn zoon Petrus werd vervaardigd. Dit
Strijense instrument was reeds het tweede orgel, dat Petrus van Oeckelen vervaardigde;
enige jaren daarvoor had hij zijn eersteling opgeleverd voor de Hervormde
kerk te Assen (nu in Havelte Hervormde kerk). Tussen zijn
jeugd en de vervaardiging van deze instrumenten ligt het voor Petrus van Oeckelen zo
belangrijke jaartal 1810, het jaar waarin hij een van de meest ingrijpende beslissingen
van zijn leven nam: de verhuizing van Breda naar Groningen, een zowel letterlijk als
figuurlijk grote stap voor een jongeman van achttien jaar! Bovendien kwam Petrus, zelf
rooms-katholiek, nu in het sterk protestantse noorden terecht, waar zich alleen in de
grotere plaatsen katholieke enclaves bevonden. Ongetwijfeld heeft Petrus deze overstap
gemaakt met de garantie van voldoende middelen van bestaan in het vooruitzicht. Helaas is
ons niet bekend welke zekerheden met betrekking tot zijn toekomst hij precies op zak had,
toen hij de grote stap waagde. Waarschijnlijk had hij de benoeming geaccepteerd als
beiaardier van de Martinitoren in Groningen, aangezien hij daar als zodanig werd
aangesteld. Ervaring als beiaardier kon hem toen al niet meer ontzegd worden, aangezien
hij al op zestienjarige leeftijd stadsbeiaardier in zijn geboortestad was! Voorts is het
heel goed mogelijk, dat hij zich de zekerheid had verworven van een functie als
orgelmakersgezel in een Groningse orgelmakerij. Twee orgelmakerijen komen hiervoor in
aanmerking: die van Heinrich Hermann Freytag, na diens dood in 1811 voortgezet door zijn
zoon Hermann Eberhard, en die van Johannes Wilhelmus Timpe, welke
in 1837 overleed. Hoe het ook zij, feit is dat Petrus zich een plek wist te veroveren in
het muzikale leven van de stad Groningen. De overgang in status van leerling-orgelmaker
naar die van zelfstandig orgelmaker maakte Petrus in 1819 met de oplevering van zijn
eerste instrument, het orgel voor de Hervormde kerk te Assen. Opvallend is, dat we als
beroepsaanduiding de term "muzijkinstrumentmaker" tegenkomen. Het is dus
goed mogelijk, dat Van Oeckelen zich ook bezig hield met de fabricage van andere
instrumenten dan orgels alleen. Als musicus beheerste hij in ieder geval verschillende
instrumenten: orgel, piano, carillon, cello en contrabas! Ook in zijn persoonlijke leven
kende hij voorspoed: op 30 juni 1825 trad hij te Groningen in het huwelijk met Joanna
Maria Theresia Auwerda.
Opsomming werkzaamheden van Oeckelen in het tijdschrift Caecilia; algemeen
muzikaal tijdschrift van Nederland jrg 19, 1862, no 14, 15-07-1862
Voor
Drenthe worden genoemd: Assen, Smilde, Dalen en Hoogeveen
Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren, waaronder
de zonen Cornelis Aldegundis en Antonius, die na de dood van hun vader het bloeiende
orgelmakersbedrijf zouden voortzetten. Het gezin Van Oeckelen verhuisde in 1837 van
Groningen naar Harendermolen (Glimmen), alwaar zich nog steeds het kapitale pand bevindt
waar de Van Oeckelens zich in vestigden. Naast muzikale eigenschappen beschikte Petrus van
Oeckelen ook over de nodige diplomatieke gaven. In zijn kennissenkring bevonden zich
diverse mensen, die een vooraanstaande past bekleedden in het muziekleven en wier invloed
hem uitstekend van pas kwam bij het verwerven van opdrachten. En de opdrachten waren vele
in de negentiende eeuw, aangezien talloze kerken in de kleinere dorpskernen de behoefte
voelden om hun godshuizen te sieren met een orgel, al dan niet ter vervanging van een
harmonium. De adel speelde vaak een belangrijke rol bij de verstrekking van opdrachten tot
het bouwen van een orgel; niet alleen beschikten zij over het geld, veelal namen ze ook in
bestuurlijk opzicht belangrijke plaatsen in, bijvoorbeeld in de colleges van Kerkvoogden
en Notabelen, opdrachtgevers bij uitstek voor de orgelmakers.
In dit opzicht speelde vooral Jhr. mr. Samuël Wolther Trip een belangrijke rol. Trip was
een invloedrijk Gronings edelman en daarnaast een niet onverdienstelijk amateur-organist.
Hij ontplooide zich als een ware "ambassadeur" voor het werk van Van Oeckelen en
droeg er op die manier toe bij dat Petrus van Oeckelen menig opdracht kon binnenhalen.
Meer dan eens was Trip het ook, die de nieuwgebouwde Van Oeckelen-orgels bij de
ingebruikneming bespeelde. Ongetwijfeld zal Van Oeckelen de vriendschap, die tussen de
beide heren in de loop van de negentiende eeuw groeide, gekoesterd hebben. Petrus van
Oeckelen is een van de eerste orgelmakers geweest, die tot een zekere seriematige aanpak
van het orgelmaken wist te komen. Niet alleen werden vele onderdelen van de instrumenten
volkomen uniform en volgens een gestandaardiseerde werkwijze vervaardigd, zelfs de
vervaardiging van complete orgelkassen ging zodanig uniform, dat vrijwel identieke
meubelen ontstonden. De orgels te Saaxumhuizen en in Usquert zijn hier een duidelijk
voorbeeld van. Deze efficiënte en bijna industriële manier van werken kon Van Oeckelen
zich mede permitteren omdat hij het zich kon veroorloven orgels te maken nog voor de
opdracht tot levering van een instrument was ontvangen. Een aldus vervaardigd instrument
werd opgesteld in de werkplaats, waar het dienst kon doen als een visitekaartje van het
bedrijf, dat gefrequenteerd werd door kerkelijke opdrachtgevers. Het bedrijf van Van
Oeckelen werd dan ook absoluut toonaangevend in het Groningen van de negentiende eeuw met
een productie van soms wel drie orgels per jaar. In dit opzicht hoefde Van Oeckelen
slechts in de firma Van Dam te Leeuwarden zijn meerdere te erkennen. Laatstgenoemd bedrijf
werd aan het einde van de achttiende eeuw opgericht en zou tot in het begin van de
twintigste eeuw voortbestaan, met als resultaat een productie van meer dan driehonderd
kerkorgels. Dit resultaat heeft het bedrijf van Petrus van Oeckelen en zijn zonen niet
mogen bereiken, maar met een productie van ongeveer honderd orgels tot aan het einde van
het bedrijf, in het begin van deze eeuw, haalden ook zij een respectabel aantal. Niet
alleen kwantitatief, ook kwalitatief behoort Van Oeckelen tot de grootste orgelmakers van
de negentiende eeuw. Hoewel het werk van deze orgelmaker, zoals het werk van zovele
orgelmakers uit deze periode, lange tijd in een minder gunstig daglicht heeft gestaan, mag
het werk van Van Oeckelen zich nu weer in een toenemende belangstelling verheugen. Deze
instrumenten hebben de afgelopen anderhalve eeuw hun soliditeit ruimschoots bewezen. Maar
qua klankschoonheid valt er veel bij Van Oeckelen te genieten; vooral het register Viola
di Gamba, een specialiteit van het huis, is menigmaal geroemd.
Het graf
van Petrus van Oeckelen is de te vinden op de begraafplaats van de Hervormde kerk
te Noordlaren
http://www.dodenakkers.nl/begraafplaatsen/groningen/360-noordlaren.html
Provinciale Drentsche en Asser courant 26-06-1878, 23-09-1878
Henk Kwakernaat
Uit bestudering van de werklijst van Petrus van Oeckelen blijkt dat deze tussen 1821 en
1828 geen te traceren werkzaamheden heeft uitgevoerd in de omgeving van Groningen. Na de
plaatsing van het - gebruikte - orgel te Havelte lijkt hij van de aardbodem te zijn
verdwenen. Op grond van een aantal waarnemingen tijdens mijn onderzoek ben ik tot de
conclusie gekomen dat Petrus in de periode 1822 - 1828 nauw betrokken is geweest bij de
orgels die op naam van zijn vader zijn gebouwd. Ik wordt hierin o.a. in mijn mening
versterkt door een aantal treffende gelijkenissen in de orgelkassen van Waalwijk (1823) en
Oud-Beijerland (1827). Andere orgels gingen verloren, herzij door oorlogsgeweld hetzij
door brand. Toen ik vorig jaar een tentoonstelling hield over de orgelmakers van Oeckelen,
stelde de Groningse Orgelmaker Mense Ruiter mij een aantal afdrukken beschikbaar van
tekeningen van orgels, afkomstig uit het Rijksarchief te Groningen. Tot mijn stomme
verbazing trof ik daarin een tekening aan van het rugwerk voor de Hervormde kerk te Oud
Beijerland. Van Cornelis van Oeckelen Sr. zijn na 1828 geen werkzaamheden meer bekend als
orgelmaker, in 1837 overleed hij. Petrus van Oeckelen start, op bescheiden wijze. In 1828
een advies voor de Nieuwe kerk te Groningen. 1831: omwisselen twee tongwerken Martinikerk
etc. Het eerste nieuw gebouwde orgel onder eigen naam werd gebouwd voor de Grote of
Sint-Lambertuskerk te Strijen. Het tweede orgel, qua opbouw en bestek vrijwel geheel
gelijk, werd gebouwd voor de RK Broerenkerk. Dit instrument werd later overgeplaatst naar
de Gereformeerde Parklaankerk te Groningen en belandde daarna op de zolder bij Sicco
Steendam. Binnenkort wordt dit orgel weer in ere hersteld en geplaatst in de Gereformeerde
Gemeente te Tholen. Even terug naar 's Heerenhoek: in een publicatie in "De
Godsdienstvriend" staat het volgende verslag over de ingebruikname na de
werkzaamheden van Cornelis Jacobus van Oeckelen: "Den 29 October ll. werd het
voor de eerste maal bespeeld, en deszelfs allerwelluidendste toonen troffen het oor van
een ieder op het aangenaamst, zij waren vol kracht, vol zuiverheid, zoo dat de
tegenwoordig zijnde beminnaren en meester in de muzijk hunne volste goedkeuring aan
hetzelve gaven, en geen wonder, dewijl het als een meesterstuk mag worden aangemerkt van
den, zoo in als buiten ons koninkrijk, met roem bekenden orgelmaker C.J. van Oeckelen, te
Breda, die door verscheidene nieuwe door hem uitgevondene en vervaardigde
muzijk-instrumenten, de roem van ons vaderland niet weinig luister heeft bijgezet, en
dezelve niet weinig heeft vermeerderd door zijne nieuwe constructie der Vox Humana, welke
als proef zijner kunstrijke vinding in ons orgel het eerst heeft daargesteld, en in den
volsten zin de verwachting der tegenwoordig zijnde liefhebbers der toonkunst overtrof."
In 1833 had Cornelis Jacobus al een dergelijke Vox Humana van eene nieuwe vinding
geplaatst in het orgel van de Grote kerk te Goes. Ook daarover werd in superlatieven
gesproken, de constructie zou zodanig zijn dat het register nooit gestemd behoefde te
worden. Helaas moesten er later alsnog stemkrukken worden aangebracht. Strijen is een
orgel van Petrus van Oeckelen, gebouwd in 1838/1839 en op 2 februari 1840 in gebruik
genomen. Het orgel is gebouwd in Harendermolen gelijktijdig met de orgels voor de RK
Broerenkerk te Groningen en de NH kerk te Smilde. Het Strijense orgel bevat dezelfde
gebeeldhouwde engelen aan weerszijde van de orgelkas als het orgel van Smilde. Naar alle
waarschijnlijkheid nam Petrus de knecht Jacobus Smulders mee naar Groningen na het
beëindigen van de orgelbouwwerkzaamheden van zijn vader. De naam van Jocobus Smulders
komen we bij de vroegste orgels regelmatig tegen. Tijdens de bouw van het orgel voor
Smilde beroept Petrus zich o.m. op het feit dat zijn Meesterknecht naar Breda is in
verband met het overlijden van zijn enige broer.
De derde generatie
Al vroeg kreeg Petrus van Oeckelen steun van zijn zonen Cornelis
Allegondus (1829-1905), Henricus (1835-1894) en Antonius (1839-1918). Ze zullen
aanvankelijk eerst het maken van diverse onderdelen hebben geleerd, later gevolgd door het
maken van een ontwerp en het uitwerken van een bestek. Zou het zo geweest kunnen zijn dat
het ontwerp en daarna de bouw van het orgel voor Saaxumhuizen (1849-1851) voor Cornelis Allegondus (toen twintig jaar oud) een soort meesterproef was? En dat de meesterknecht
daarbij assisteerde? Het Saaxumhuizer orgel laat namelijk twee opvallende ontwerpfouten
zien (slechts plaats voor vijf frontpijpen i.p.v. de geplande zeven in de zijtorens; de
rijenvolgorde van de Cornet op beide Hoofdwerkladen is verschillend), fouten die een
ervaren orgelmaker toch minder gauw zou maken. Al is het orgel er beslist niet minder om.
De inscriptie op de eerste metalen pijp (e') van de Bourdon wijst ook in deze richting.
Hier lezen we: "Jan van Loo & Cornelis Allegondes van Oeckelen 1850 &
1851". En aan de andere kant, ongetwijfeld de maker van de pijp: "Jakobus
Smulders Fecit 1850". Jan van Loo (1823-1910), die met de oudste dochter
Elisabeth Regina was getrouwd, werkte als meesterknecht in het bedrijf. Dat bleef hij tot
1853; toen ging hij namelijk werken hij J.C. Scheuer in Zwolle. Petrus van Oeckelen
overleed op 13 augustus 1878. De orgelmakerij te Glimmen werd door Cornelis Allegondus
(Cees) en Antonius (Anton) voortgezet. Henricus stapte op; na een
paar jaar timmerman te zijn geweest in Groningen ging hij bij de Veendamse orgelmaker R. Meijer werken. Na diens overlijden in 1884 zette hij deze
orgelmakerij voort tot zijn dood in 1894. De orgelmakerij van Van Oeckelen werd in 1878
voortgezet onder de naam Petrus van Oeckelen en Zonen. Reeds jarenlang ondertekende P. van
Oeckelen de diverse bestekken en contracten met de toevoeging "en Zonen".
(Omwille van enige duidelijkheid is er bij het inventarisatieproject Het Groninger
Orgelbezit van A tot Z voor gekozen bij Van Oeckelen orgels van voor 1878 te
spreken van "gemaakt door P. van Oeckelen" en na 1878 van "de Fa.
P. van Oeckelen en Zonen".) De orgelmakerij zal door de zonen waarschijnlijk op
dezelfde voet zijn doorgegaan als de jaren ervoor. Toch was er langzamerhand een
verschuiving opgetreden. Zoals bij het ontwerp van het orgelmeubel. De (grotere) fronten
die aanvankelijk een zekere rijzigheid hadden (Smilde 1841, Beerta 1862) werden
langzamerhand wat meer gedrongen, 'platter'. Het lijkt bij sommige ontwerpen wel of het
orgel er niet staat maar dat het zegt: "(HC, lie) ik zit!" De beschikbare hoogte
is er in voorkomende gevallen niet altijd debet aan, want soms is er tussen kas en plafond
nog zoveel ruimte vrij dat twee behoorlijk forse adelaars hun vleugels kunnen spreiden
(Groningen, Pepergasthuiskerk 1862, Oude Pekela, Herv. kerk 1865); in houtsnijwerk
uitgevoerd natuurlijk, dat zal de lezer duidelijk zijn. Waarin wel een stijgende lijn was
te zien in sommige ontwerpen in bijna letterlijke zin, waren de fronten in neogotische
stijl, zoals in Steenwijk, kleine kerk (1880). Ook nog in Petrus tijd kwamen er dergelijke
fronten tot stand (Leermens, Westeremden, Westervoort, alle 1873). In de nadagen van het
familiebedrijf werd soms in de vormgeving teruggegrepen op elementen uit de (Noord-Duitse)
barok, zoals hij Kloosterburen, Hervormde kerk (1898) en Ter Apel (1905). In een enkel
geval (Slochteren, 1895) werd een front (ontworpen en) uitbesteed aan een (Duitse?) firma,
wat een quasi Hoofdwerk-Bovenwerk Pedaalfront met Lodewijk XV-achtig snijwerk opleverde,
waarachter een éénklaviers orgel met tien stemmen onder een eenvoudige afdekking schuil
gaat. Er was ook een verschuiving in klank. De totaalklank van de orgels werd steeds
liefdadiger, grondtoniger. Het puntige ging er van af, vaak mede door het ontbreken van
een Mixtuur. Als er in een Cornet was voorzien, was de samenstelling ervan soms zeer laag,
zoals in Niekerk, Hunsingo (1883). Op e' is de samenstelling aldaar: 8' - 5 1/3' - 3 ~/5'.
Hier moet, door octaverend spel, de rechter pink van de organist er een krachtige 6-sterke
Cornet van maken; zo was het ook bedoeld. Kwam de Cornet niet in het rijtje registers
boven de klaviatuur voor - en was het prestantenkoor niet tot 2 voet uitgebouwd - dan
wachtte de Woudfluit 2 vt een zware taak. Op veel Van Oeckelen orgels klinkt dit register
dan ook behoorlijk schreeuwerig. De lagere grondstemmen in het fluitenbestand klinken
daarentegen bescheiden, vaak wat vlak, minder belijnd; maar wel 'degelijk', vooral de
Bourdon 16 vt. De strijkers zijn altijd bescheiden van toon. Het register dat echter in
klank steeds minder bescheiden wordt, is de Trompet. De toon wordt in de loop der jaren
zeer luid (net of er op de laatste registerplaats op de lade een hogere winddruk heerst).
Ook van de derde generatie orgelmakende Van Oeckelens staan de meeste instrumenten in
Groningerland: 26, tegen elf bulten de provinciegrenzen. In 1903 werd de firma een
interessante klus aangeboden. Burgemeester en Wethouders van Haarlem nodigden de Van
Oeckelens namelijk uit om in te schrijven op een 'herstelling en vernieuwing ... 8 tot 9
maanden werk - -. tot de kosten geschat op f 18.000' van het beroemde Bavo-orgel. Op
verzoek van de toenmalige organist Ezerman werden naast vijf andere orgelmakers (alsnog)
uitgenodigd Maarschalkerweerd en Van Oeckelen. Er werd echter totaal niet gereageerd
vanuit Glimmen; de firma Maarschalkerweerd kreeg toen de opdracht. Het laatste Van
Oeckelen orgel, voor de hervormde kerk te Leek, werd in gebruik genomen op 12 december
1915.
Met de dood van Anton van Oeckelen in 1918 eindigde het familiebedrijf dat drie
generaties lang orgels had gemaakt.
Overlijdensbericht uit het tijdschrift "Het Orgel" van december 1918,
Nieuwsblad van het Noorden 24-12-1918
De meesterknecht Harmannus Thijs (1862-1943) zette de zaak in Glimmen voort. Diens vader Hilbrand had eveneens bij de Van Oeckelens gewerkt. En om het verhaal maar helemaal af te maken: omstreeks 1933 nam Lukas Rinkema, knecht van Thijs, de zaak over en hield die tot in de jaren zestig aan. Orgels werden er sinds 1915 niet meer gemaakt, het was alleen nog maar onderhoud waar de zaak op dreef.
Schrijver |
Boek of tijdschrift |
Omschrijving |
Lex Gunnink |
Repertorium van de orgels gebouwd door Petrus van Oeckelen |
|
Henk Kwakernaat | De Orgelvriend 1995 (1), (2) en (4) |
De orgelmakers van Oeckelen (1), (2) en (3) |
Dirk Molenaar | De Orgelvriend 1997 (4) |
Twee van Oeckelenorgels op het Groninger Hogeland |
Dick Sanderman en Lex Gunnink | Boekje bij de CD-doos "De orgelmaker Petrus van Oeckelen". (VLC1092) Uitgebracht door VLS-records, Beilervaart 61, 9411VC, Beilen. |
|
Henk Kwakernaat | E-Mail d.d. 8 august 2001 op de E-mail-discussielijst "Organist" |
Overlijdensadvertenties van Cornelis Allegondus van Oeckelen in "Het nieuws van den dag : kleine courant" d.d. 01-03-1905
Bespreking CD-Box over de orgelmaker van Oeckelen
Nederlands dagblad 07-04-1993
Nieuwsblad van het Noorden 26-11-1991