Voor uitgebreide informatie zie de website Oude Drentse kerken in beeld
Bron : Boekje uitgegeven door de Hervormde kerk van Ruinen in juni 1991.
Algemeen De heren van Ruinen Het klooster van Ruinen Bouwgeschiedenis De Catharinakapel De verbouwing in 1423 De verbouwing van 1836/1837 De restauratie
Wie ver terug gaat in de tijd, ziet de brede stroom historische feiten al snel opdrogen
tot enkele fragmenten; dikwijls voor meer dan één uitleg vatbaar, niet zelden
onbetrouwbaar Het oudste verleden van Ruinen is dan ook voor het grootste deel in nevelen
gehuld.
Ruinen heeft sinds de vroege middeleeuwen een bijzondere plaats in het Landschap
Drenthe ingenomen. Ruinen was een "hoge heerlijkheid"; een gebied met een grote
mate van zelfstandigheid ten opzichte van de leenheer en dat was in die tijd de bisschop
van Utrecht.
De boeren in de heerlijkheid betaalden de heren van Ruinen jaarlijks pacht in natura en
waren verplicht regelmatig herendiensten te verrichten op de Oldenhave waar de heren van
Ruinen zetelden. Feitelijk stond de heerlijkheid Ruinen los van de rest van Drenthe. Het
is dan ook niet verwonderlijk dat de heren van Ruinen en het Drentse Landschapsbestuur
elkaar regelmatig in de haren zaten. Het bekendste conflict speelde zich onmiddellijk na
de hervorming in 1598 af en ging over de vraag wie het recht had de dominee van Ruinen te
benoemen, het zgn. collatierecht. De Drentse Staten hadden dominee Adolf Besten beroepen,
terwijl Hendrik van Munster, de heer van Ruinen, in het begin de toenmalige pastoor Steven
Sasse gewoon op zijn post liet en later zelf een dominee benoemde die vervolgens door de
Landschap gevangen werd gezet. Het conflict sleepte zich enkele tientallen jaren voort en
zou uiteindelijk in een compromis eindigen.
De Heer van Ruinen gaf zijn collatierecht op in ruil voor de belofte van de Drentse Staten
dat Ruinen zijn zelfstandige positie mocht behouden. Pas in de Franse tijd kwam er
officieel een eind aan de Heerlijkheid Ruinen.
Wanneer het klooster in Ruinen precies is gesticht, is exact bekend. Omstreeks 1140
stichtten Benedictijner monniken te Ruinen een klooster, de Maria-Abdij. In het begin was
het een mannenklooster, maar in 1181 waren er ook nonnen en kunnen we dus van een
dubbelklooster spreken. Vast staat in ieder geval we dat dit het eerste klooster in
Drenthe was. In 1325 verplaatste men het klooster naar het zuidelijker gelegen Dickninge
hij het dorp De Wijk. Het was te druk geworden in Ruinen dat inmiddels behoorlijk was
gegroeid. Bovendien lag het dorp aan een belangrijke doorgaande weg; waardoor er
voortdurend vreemd krijgsvolk door het dorp trok hetgeen de gewijde rust van het
kloosterleven bepaald geen goed deed.
Naar de plaats van de Abdij van Ruinen is eigenlijk nog nooit goed onderzoek verricht. Men
vermoedt dat de kloostergebouwen aan de noord- en oostkant van de huidige kerk hebben
gelegen. Bekend is dat de kelder van de huidige pastorie nog van het oude klooster stamt.
Het oude verhaal wil dat daar het "brouwhuis" van het klooster heeft
gelegen en dat is dan nog de meest voorzichtige speculatie.
Oorspronkelijk was de Mariakerk uiteraard de kerk van het klooster. Dankzij naspeuringen
in het kader van de restauratie in de jaren zeventig hebben we een tamelijk nauwkeurig
beeld van hoe de kerk er in die tijd moet hebben uitgezien.
Veel is daar overigens niet van over. Het was een grote tufstenen kerk met de bekende
kleine romaanse vensters in de zuidmuur.
Merkwaardigerwijs zaten er geen ramen in de noordgevel. Dit zou kunnen betekenen dat hier
de kloostergebouwen tegenaan hebben gestaan, hoewel hij de restauratie in het metselwerk
geen sporen van een eventuele aanbouw zijn gevonden.
Wie aan de zuidoostkant van de kerk gaat staan, ziet daar twee witgepleisterde bogen en
een rond raam.
Op deze plaats hebben Jan van Ruinen en zijn vrouw Zwedera in de 14e eeuw de
Catharinakapel tegen de kerk aan laten bouwen. Deze Catharinakapel was met twee
geprofileerde spitse bogen en een rond venster geopend naar het schip. Omdat de kapel daar
stond bleef bij de verbouw in de 15de eeuw juist bier een groot deel van het tufsteenwerk
bewaard. In de kapel bevond zich tot 1795 de graftombe voor ridder Jan. Nadien deed hij
dienst als gevangenis.
Op de oude prent hiernaast ziet u de kapel met zijn hoge puntdak nog rechts van de kerk
liggen.
De zeer onstuimige Jan van Ruinen had een heel bijzondere verhouding ten opzichte van de
kerk. Soms stond men elkaar regelrecht naar het leven, dan weer waren de verhoudingen zo
goed dat hij grote sommen geld van de Abt van het klooster mocht lenen, omdat de heer van
Ruinen voortdurend op te grote voet leefde.
De kapel bestond kennelijk al toen, na het overlijden van hun dochtertje Bertrade, Jan van
Ruinen en Zwedera op 11 november 1374 een schenking deden aan het altaar van Sint
Catharina. Toen Jan van Ruinen enkele jaren later stierf, liet Zwedera hem - volgens het
oude verhaal - in de Catharinakapel begraven. Zelf wees ze een huwelijksaanzoek van Arent
Huus, die Jan als heer van Ruinen was opgevolgd, van de hand en ze trok zich terug in een
Sallands klooster.
Aan het eind van het toenmalige koor beeft vroeger nog een kapel gelegen, die in de
annalen voorkomt als de O.L. Vrouwekapel.
Rond 1837 moet de Catharinakapel al zijn afgebroken, de O.L. Vrouwekapel verdween later
bij de inkorting van het koor.
Wellicht is een grote brand de reden geweest om aan het begin van de vijftiende eeuw met
een grootscheepse verbouwing van de bestaande romaanse kerk, in dit geval een tufstenen
kerk uit de 12de eeuw, te beginnen waarbij o.a. de kleine Romaanse ramen vervangen werden
door de veel grotere gotische vensters, die het gebouw tot op de dag van vandaag
sieren.Waarschijnlijk werd de zuidmuur, behalve het oostelijke stuk, geheel herbouwd,
waarbij voor het onderste deel tufsteen werd gebruikt. De muur heeft een regelmatige
gotische indeling in vier traveeën, gescheiden door steunberen en in elk vak een groot
spitsboogvenster met daaronder aan de binnenzijde een korfbogige nis. Aan de noordzijde
ontbreken die nissen en is het muurwerk onregelmatiger ingedeeld: drie vakken met in het
oostelijke een vroeger venster en in het middelste een ouder poortje. De muur bestaat hier
nog voor driekwart uit tufsteen. Kennelijk heeft men de oude noordmuur alleen verhoogd en
van grote vensters voorzien. Het poortje met siermetselwerk in het boogveld is uit de
vroeg-gotische periode. De romaanse kerk had een versmald rondgesloten koor, dat
naderhand, waarschijnlijk ook in de 15de eeuw, werd vervangen door een driezijdig
bakstenen koor.
Een brand hoeft overigens niet persé de aanleiding voor de verbouwing te zijn geweest,
want in het eerste kwart van die eeuw werd er in tal van Drentse dorpen flink aan de
kerken gebouwd. Het bijzondere is dat deze bouwactiviteiten in hun detaillering zoveel
overeenkomsten vertonen dat er wellicht sprake is van een en dezelfde architect.
Bij het onderzoek ter voorbereiding van de restauratie stuitte men in de archieven aan het
begin van de vijftiende eeuw op een inwoner van Ruinen die "Johan die Wercmeyster"
werd genoemd. "Werkmeester" duidt vrijwel altijd op het beroep van architect en
Johan hoorde blijkens zijn penning- en hoenderpacht tot de meer welgestelden van het dorp.
Is hij wellicht de oorspronkelijke ontwerper geweest van de uit die tijd stammende
"Drentse torenfamilie" die de torens van Beilen, Blijdenstein, Dwingeloo,
Havelte, Kolderveen, Oosterhesselen, Rolde en Ruinen omvat? Dit Drentse type heeft in elke
geleding een spitsboognis gedeeld door een middenstijl. De nis boven de ingang is breder
en bestaat voor de helft uit een venster. De onderbouw met smalle spitse ingang bestaat
uit tufsteen.
De mooie Ruiner toren met zijn 80 treden hoge wenteltrap "geplakt" tegen de
noordgevel kan dan als de bekroning van zijn levenswerk worden beschouwd.
De bouw van de Ruiner toren kan heel nauwkeurig worden gedateerd op 1423, omdat er een
gedenksteen met dat jaartal in de toren is ingemetseld "lnt iaer ons here
m.cccc.eo.xxiii is dese toern gemaeckt" staat er in gotisch schrift op te lezen. De
torenspits is een verhaal op zich. Op de reconstructietekening van de situatie in 1423
ziet u de oorspronkelijke spitse torenbekroning.
Toen een zware storm in 1661 de spits onherstelbaar had beschadigd, hebben de Ruiners
gedurende een groot aantal jaren pogingen ondernomen om hij allerlei instanties fondsen
voor een nieuwe spits te verwerven.
Het zou al met al tot ongeveer 1688 of 1663? duren voor de kerk weer een spits had; veel
lager dan de oude en eindigend in een eenvoudige lantaarn met een koepeltje.
In de loop van de achttiende eeuw is de achteruitgang van de Mariakerk begonnen. Geld voor
reparaties was er eigenlijk nooit, alles moest zo goedkoop mogelijk worden
"opgelapt".
Aan het begin van de vorige eeuw was de kerk zover achteruitgegaan dat de Landdrost van
Drenthe een rapport liet opmaken over de toestand. Bouwkundige B. Slot uit Meppel noemde
de kerk in zijn rapport uit 1808:
"Een suffisant (= stevig) gebouw, maar tegelijk in vele opsigten
zeer verwaarloosd"
Hij kwam met een grootscheeps reparatieplan dat vervolgens niet werd uitgevoerd.
Pas in 1836 gebeurde er iets. Voor 4000 gulden voerde aannemer Boverhuis uit Smilde een
restauratie uit die op een regelrechte ramp voor het gebouw uitdraaide. De belangrijkste
ingreep was de sloop van het koor en de afbraak van de Catharina kapel, maar ook het
dichtmetselen van oude ramen, het aanbrengen van een zolder en het ophogen van de vloer
hebben de historische waarde van het gebouw enorm aangetast.
Toen aan het begin van deze eeuw het onderste deel van de toren met baksteen werd bekleed,
was de ramp compleet.
In de jaren zeventig kon met de restauratie van de "verminkte, sombere
bouwval" - zoals dominee de Bruin zijn kerk indertijd omschreef - worden
begonnen.
Het was wel op het laatste nippertje!
Aan een restauratie gaat een grootscheeps onderzoek vooraf wil een gebouw op een
historisch verantwoorde manier in oude luister kunnen worden hersteld. Dat er de nodige
voetangels en klemmen in zitten, spreekt voor zich.
Wellicht kunnen die het beste worden geïllustreerd met de oude prent van Spilman
(1721-1784) hierboven. Als de spits op de prent wordt vergeleken met de spits op de oude
ansichtkaart er naast. De lantaarn is bij Spilman een stuk gedrongener dan die op de oude
foto en bovendien had Spilman een uivormige bekroning op de spits getekend. Achteraf
gezien kan het niet anders dan dat Spilman zich de nodige "dichterlijke"
vrijheid heeft gepermitteerd, maar het had wel grote gevolgen. Toen in 1952 de spits moest
worden hersteld, heeft men namelijk de tekening van Spilman aangehouden.
De restauratie in grote lijnen
De restauratie werd uitgevoerd van oktober 1972 tot mei 1975. Zoveel mogelijk probeerde
men om alles wat er in 1836 aan het gebouw werd verknoeid, weer ongedaan te maken.
De oorspronkelijke kap werd zo nauwkeurig mogelijk weer hersteld. In de noordgevel zette
men de oorspronkelijke ramen terug en ook hij de zuidgevel trachtte men zo goed mogelijk
terug te keren naar de situatie van voor 1836.
Zowel aan de noordkant als aan de zuidkant van de kerk werden de dichtgemetselde
toegangsdeuren weer opengebroken en hersteld.
De in de vorige eeuw bedachte schuine kap maakte plaats voor een groot recht muurvlak
waarin u weer heel goed de vorm van het verdwenen koor kunt herkennen.
Ook de aanzetten van de muren van het koor werden hersteld. Corneille F. Janssen, die
indertijd de leiding had van de restauratie, omschreef dit onderdeel van de restauratie
treffend als het weer "leesbaar" maken van de oude details.
De restauratie van het interieur
In de kerk vormde de schitterende houten kap het meest opvallende onderdeel van de
restauratie.
Kunt u zich voorstellen hoe de Ruiner kerk eruit zag toen op de zware eiken balken een
houten zoldering was aangebracht . De restauratie bracht weer kleur in de kerk. Het alles
overheersende grijs maakte plaats voor het warme rood van de banken en het diepe groen van
de nieuwe orgelgalerij.
De cijfers verwijzen naar de plattegrond van de kerk hierboven.
Altaarsteen (1)Torenklokken (2)
In het portaal van de kerk ziet u de twee touwen die zijn verbonden met de klokken hoog in
de toren.
Een van de twee klokken stamt uit 1493 en werd gegoten door de beroemde klokkengieter
Gerard van Wou uit Kampen, toen Hendrik van Munster heer van Ruinen en kastelein (=
kasteelheer) van Coevorden was.
De jongere klok werd in 1737 door Ciprianus Crans uit Amsterdam gegoten. Het opschrift van
deze kink luidde:
"Ik hang in de toren van de heerlijkheid in carspel Ruinen. Niet om de wet
maar om het evangelie te bazuinen".
Deze laatste klok werd in de oorlog door de Duitsers meegenomen. In 1960 kwam er een
nieuwe klok voor in de plaats. De klokken van de Ruiner kerk roepen iedere zondag nog de
gelovigen op ter kerkgang. Ook heeft de oude gewoonte om bij begrafenissen de klokken te
luiden zich in Ruinen weten te handhaven.
Torendeur (3)
Deze deur geeft toegang tot de 80 treden tellende trap naar de lantaarn van de toren.
Zoals zovele kerktorens is ook de Ruiner toren sinds de Napoleontische tijd eigendom van
de burgerlijke gemeente.
Het bijzondere van de Ruiner toren is dat deze uitsluitend via de kerk te bereiken is. De
vloeren in de toren zijn zo geconstrueerd dat deze onmogelijk voor het publiek kan worden
opengesteld.
Vandaar dat u een groot hangslot op de deur aantreft.
Boven de deur ziet u de omtrekken van de dichtgemetselde toegang tot de oude orgelgalerij.
De Bank van de Landschap en de Edelluiden (4)
Samen met de andere drie herenbanken werd deze "bank van de Landschap en de
Edelluiden" tijdens de restauratie in de jaren zeventig in oude staat
teruggebracht. In 1836 had men namelijk van deze vier oude banken drie "nieuwe"
gemaakt. Twee andere banken zijn in die tijd geheel verdwenen.
De "bank van de Landschap en de Edelluiden" werd rond 1630 gemaakt door
Claes Jansz. ten Poll uit Steenwijk. De bank werd voor de helft (175 gulden) betaald door
de Landschap Drenthe, die sinds de hervorming in het bezit was gekomen van het klooster
Dickninge en de mogelijkheid wilde hebben om in Ruinen ter kerke te gaan. De rest van de
tijd mochten de Ruiner "edelluiden" van de bank gebruik maken.
Boven de bank vindt u een bord met een overzicht van alle predikanten die in de Ruiner
kerk hebben gestaan. Zoals u ziet is het bord van recente datum. Opmerkelijk is dat de
lijst begint met de eerder genoemde pastoor Steven Sasse.
De banken van Ansen en Rheebrugge (5)
Vanaf de preekstoel bekeken ziet u rechts van de deur links met het "dakje" de
bank van de heren van de havezathe Ansen en rechts die van het oude huis Rheebrugge. Toen
aan het eind van de achttiende eeuw de havezathe van Ansen in verval was geraakt om
tenslotte te worden afgebroken, werd uiteraard ook de bank van het huis in de Ruiner kerk
verkocht. Koper was Roelof van Echten die er in 1780 het kapitale bedrag van 309 gulden
voor moest betalen.
Het huis Echten had weliswaar al een bank in de kerk, maar die van Ansen was stellig
groter en mooier en paste dus beter hij de staat die de Van Echtens voerden. De oude Van
Echten-bank is samen met de "bank van de Jufferen Polmans en Bronkhorst"
in 1836 verloren gegaan.
Muurschildering "De aankondiging van Maria" (6)
Naar alle waarschijnlijkheid stamt deze muurschildering uit het begin van de zestiende
eeuw. U ziet de engel die Maria de komst van Christus aankondigt. Geknield voor een
gotische knielbank heeft Maria een opengeslagen gebedenboek voor zich. Boven haar daalt de
heilige geest in de gedaante van een duif op haar neer. Op het lint hebben in vroeger
tijden waarschijnlijk de woorden gestaan die de engel sprak.
Rechtsonder bij de galerij ziet u een zgn. kerkwijdingskruis waarvan er - verspreid over
de hele kerk - oorspronkelijk twaalf moeten zijn geweest.
De bank van de heren van Ruinen (7)
De bank van de heren van Ruinen heeft een totaal andere vorm dan de overige drie
herenbanken. Waarschijnlijk is deze de oudste. Al in 1629 was er sprake van het
verplaatsen van de bank, omdat de heer van Ruinen erover had geklaagd dat hij "den
predikant niet sien ende verstaen kan".
Eerst na de restauratie kreeg de "bank van de heren van Ruinen" zijn huidige
plaats onder de orgelgalerij.
De lichtkronen (8)
Aan het eind van de achttiende eeuw barstte overal in de Nederlanden de strijd los tussen
de Patriotten en de Prinsgezinden. Bij de collecte voor de Prinsgezinden in Ruinen werd
zoveel opgehaald dat er een fraaie lichtkroon voor de kerk van overbleef. Het is de kroon
die het dichtst hij het orgel hangt. Onleesbaar vanaf de grond staat helemaal bovenaan met
gouden letters op een zwarte achtergrond:
"Uit overschot van Princevlag
Door opening van milde handen
Om in de kerk het ligt te branden
Dat men dees croon hier zag"
De tweede lichtkroon is een replica die door de provincie Drenthe werd aangeboden ter
gelegenheid van de ingebruikneming van de kerk na de restauratie.
De preekstoel en het doophek (9)
Zowel de preekstoel als het doophek ervoor stammen uit de zeventiende eeuw.
Naar alle waarschijnlijkheid is de preeksteel in 1661 gemaakt door Jan Janssen Decker uit
Steenwijk. Let u eens op de oude grafzerken die binnen het doophek liggen. Oorspronkelijk
hebben ze graven toegedekt in het in 1836 afgebroken koor. Aan het feit dat ze nogal zijn
afgesleten, kunt u zien dat de stenen eerder op een plaats hebben gelegen die meer werd
belopen.
Alleen bij bijzondere gelegenheden wordt de avondmaalsbeker tevoorschijn gehaald. De beker
stamt uit dezelfde tijd als preekstoel en doophek. Hij werd door de Ruiner gelovigen
aangeboden na de storm, die de kerk in 1661 had geteisterd. De beker draagt het zilverkeur
van de stad Zwolle.
Een kostbaarheid van veel recenter datum is het anker dat onlangs werd geschonken door de
partnergemeente Hiddensee in de voormalige DDR. Het vormt het symbool van de hechte
contacten die de hervormde gemeente met geloofsgenoten elders onderhoudt.
Bronnen:
Deze gids is deels gebaseerd op een viertal edities van de brochure "de
Mariakerk te Ruinen" die tussen 1971 en 1980 zijn uitgegeven onder
verantwoordelijkheid van Ds. J. de Bruin.Deze ontleende zijn informatie voor een
belangrijk deel aan artikelen in de Nieuwe Drentsche Volksalmanak zoals die van B. Lonsain
in 1923 en Kl. Tissingh in 1926.
De voorbereiding van de restauratie heeft tal van nieuwe historische feiten opgeleverd.
Deze zijn voortreffelijk verwoord in het artikel van Corneille F. Janssen in "De
monumenten in Drenthe I: "De bouwgeschiedenis van de kerk in Ruinen", en in
de verslagen van de restauratie in de verschillende jaargangen van de Nieuwe Drentse
Volksalmanak van 1974 tot en met 1977.
Aanvullende informatie uit Dr. Regn. Steensma Lang de oude Drentse kerken (1977) ISBN 90
246 4213 2 (Bosch & Keuning - Baarn)
Illustratieverantwoording:
De meeste foto's en tekeningen in deze gids zijn beschikhaar gesteld door de afdeling CMS
Monumentenzorg van de provincie Drenthe.
De drie oude prenten zijn afkomstig uit de collectie van het Drents Museum, Assen.
De foto van de kerk in de jaren twintig komt uit de verzameling van H. Wever uit Ruinen.
Anton Noorman tekende de altaarsteen.
Foto Geert Jan Pottjewijd