ruiter.jpg (18847 bytes) Mense Ruiter

Artikel uit de Orgelvriend uit 1993 n.a.v. het overlijden van Mense Ruiter

Bron: Het Orgel 1995/11 "In de beperking vooruitgang Recent werk van Mense Ruiter orgelmakers door Peter Westerbrink".

In de provincie Groningen zijn maar liefst drie orgelmakerijen gevestigd. De oudste is het bedrijf dat in 1930 door Mense Ruiter werd opgericht in de stad Groningen. In de afgelopen 65 jaar zijn de artistieke bakens in zijn firma enkele malen verzet, steeds parallel lopend met een wisseling van de leiding, de laatste keer in 1989. Ondanks veranderingen is er een duidelijke lijn in het werk van de firma Mense Ruiter te herkennen, namelijk de oriëntatie op Groningse orgelstijlen uit de 17de tot en met de l9de eeuw. De laatste jaren heeft Mense Ruiter Orgelmakers BV enkele opmerkelijke nieuwe instrumenten vervaardigd en belangrijk restauratiewerk afgeleverd. Redenen om eens een kijkje achter de schermen te nemen en directeur Jan Veldkamp te vragen volgens welke artistieke lijnen de laatste jaren is gewerkt.

Een autodidact als pionier - de periode 1930-1974

In 1930 begon Mense Ruiter een orgelbouwbedrijf in de stad Groningen. De eerste jaren was er voornamelijk sprake van onderhoudswerk in de regio. Vanaf 1940 werden enkele belangrijke historische orgels gerestaureerd. In 1943 het Lohman-orgel (1787) in de Hervormde kerk te Stedum, van 1944 tot 1948 het Garrels/Radeker-orgel (1718) in de Hervormde kerk te Anloo. Het binnenwerk van laatstgenoemde orgel ging dit jaar jammerlijk genoeg grotendeels verloren bij de grote brand in de werkplaats van Henk van Eeken.

Mense Ruiters eerste volledig nieuw gebouwde orgel dateert uit 1950 en bevindt zich in de Hervormde kerk te Woldendorp. Met D.A. Flentrop, W. van Leeuwen en G.A.C. de Graaf is hij een van de pioniers in de orgelbouw van de jaren vijftig en zestig geweest, steeds op zoek naar verbetering van oude(re) orgels onder invloed van een onverwoestbare vooruitgangsgedachte. Onder het motto "Ik verbeter de oude orgels" heeft hij dan ook wel eens te voortvarend historische orgels gerestaureerd door bijvoorbeeld de bestaande intonatie aan te passen aan zijn eigen klankidealen. Een van de meest omvangrijke opdrachten in dit verband was de restauratie van het orgel in de Grote kerk te Meppel, die zijn beslag kreeg in de jaren 1951-1967 (HET ORGEL 1990 - 07).

 Mense Ruiter liet zich niets aanpraten waarvan hij zelf niet voor de volle honderd procent overtuigd was. Zo ging hij niet mee met de neobarokke intonatie-idealen van zijn tijd. Scherpe intonaties wees hij resoluut af, maar hij was voorstander van een verslanking in de mensuren (wijd in de bas, in de discant eng eindigend). Mense Ruiter breidde l9de-eeuwse instrumenten uit met meer "barokke" registers, zoals het Van Oeckelen-orgel in de Pepergasthuiskerk te Groningen (1862); hij voegde een Sesquialter en een Quint 11/3' toe op het Bovenmanuaal. Tegenwoordig kijken we anders tegen zo'n uitbreiding aan dan toen.

Van de door Mense Ruiter nieuw gebouwde orgels dient in de eerste plaats het orgel in de Maranathakerk te 's-Gravenhage (1952) vermeld te worden. Na 43 jaar legt dit orgel nog steeds een indrukwekkend getuigenis af van zijn ideeën uit de jaren vijftig. Andere belangrijke orgels van Mense Ruiter vinden we in de Koningskerk te Amsterdam (1959), de Mirtekerk in Groningen (1962), de Gereformeerde Kerk (Vrijgemaakt) te Bedum (1971) en de Kandelaarkerk te Groningen (1973). Zijn streven naar toepassing van een zo strak mogelijke windvoorziening en balansklavieren paste in de orgelbouwstijl van de jaren zestig. De mechanieken werden van aluminium gemaakt om het bijregelen tot het uiterste te beperken. Ook streefde hij naar een nieuw systeem van sleepafdichting dat hij onder meer toepaste in het orgel voor de (voormalige) Filadelfiakerk te Groningen. (Dit orgel uit 1960 zal in 1997 door de firma overgeplaatst worden naar de Gereformeerde kerk te Hardegarijp.) Zijn experimenten met het gieten van platen, het zogenaamde rotatiegieten, heeft hem aan de rand van een faillissement gebracht. Het toont eens te meer zijn vasthoudendheid aan eigen idealen.

 Gevraagd naar de betekenis van Mense Ruiter voor de Nederlandse orgelbouw noemt Jan Veldkamp zijn bewondering voor Ruiters intonatie-kunst. Als autodidact orgelmaker dwingt Mense Ruiter respect af voor zijn visionaire wijze van werken. Merkwaardig is zijn dualistische houding ten opzichte van historische orgels: hoewel hij wars van historiserende orgelbouw was, werd Mense Ruiter steeds weer geïnspireerd door de klank van het Hinsz-orgel in de Petruskerk te Leens. In 1974 trok Mense Ruiter zich terug als directeur. Tot zijn dood in 1993 bleef hij zijn opvolgers van dienst met adviezen.

 

Historiserend bouwen -de periode 1974-1989

Met het terugtreden van Mense Ruiter als directeur kwam de leiding van het bedrijf in handen van Jan Holthuis, oorspronkelijk tekenaar en ontwerper in de orgelbouw. In 1980 werd de leiding uitgebreid met Jan Veldkamp die als intonateur bij onder meer de firma Flentrop had gewerkt. Ondertussen was het bedrijf in 1977 verhuisd naar Zuidwolde, even ten noorden van de stad Groningen. Met het aantreden van Jan Holthuis werd de weg van de historiserende orgelbouw ingeslagen, een keuze die ook andere Nederlandse orgelmakers in die tijd maakten. Denk bijvoorbeeld aan het spraakmakende project van de Gebr. Reil die een kopie van het Schnitger-orgel te Uithuizen maakten voor de Prinses Julianakerk te Scheveningen.

Het eerste product van deze nieuwe oriëntatie was het orgel dat in 1977 werd gebouwd voor de Hervormde kerk te Winsum (HET ORGEL 1978 - 07). De inspiratie daarvoor werd opgedaan door goed te kijken en te luisteren naar de oude orgels in de directe omgeving van de orgelmakerij. Het resultaat was een enigszins bonte mengeling van l7de-, 18de- en l9de-eeuwse principes. Het prachtige front, ontworpen door Jan Holthuis, werd het eerste in een reeks die opvalt door verscheidenheid. De eerste orgels getuigen van een groot inlevingsgevoel in de historie en oog voor details. De klank bood, zoals Peter van Dijk schreef in bovengenoemde bespreking van het Winsumse orgel, "duidelijke perspectieven voor een nog verdere groei". Hij doelde daarbij vooral op de plenumopbouw en de intonatie van de tongwerken.

In dezelfde lijnen werden vervolgens orgels gebouwd in de Gereformeerde kerk te Uithuizermeeden (1980, HET ORGEL 1981 - 12), de Gereformeerde kerk (Vrijgemaakt) te Assen (1981, HET ORGEL 1983, p. 225), de Gereformeerde kerk te Scheemda (1981, HET ORGEL 1983, p. 226), de Gereformeerde Open Hofkerk te Assen (1982, HET ORGEL 1985, p. 107), de Gereformeerde kerk te Balk (1985, HET ORGEL 1986, p. 263) en in de Gereformeerde Kerk (Vrijgemaakt) te Uithuizermeeden (1985, HET ORGEL 1986, p. 34).

De voornaamste inspiratiebron voor het instrument in Uithuizermeeden was het fraaie l7de-eeuwse orgel in de Hervormde kerk te Noordwolde, op een steenworp afstand van de werkplaats gelegen. Het resultaat was een overtuigend orgel, zowel wat de vormgeving als de klank betreft. Maar was het klankresultaat ook een stap vooruit vergeleken met instrumenten uit voorgaande jaren? In de uitvoerige bespreking in HET ORGEL (1986, p. 34) werd gewezen op de nog steeds te gebrekkige kennis aangaande het totaalconcept van het 17de-eeuwse Groningse orgel. Een leemte die alleen door grondig onderzoek naar de oorspronkelijke situatie van orgels als te Noordwolde tot kennisvergroting kan leiden. In die zin is hier sprake van alles of niets. Dient een orgelmaker zich voor wat betreft de oriëntatie op vroeger eeuwen toch te beperken zodat een bepaalde stijl werkelijk doorgrond kan worden? Bij Mense Ruiter Orgelmakers heeft men enkele jaren later het antwoord heel bewust geformuleerd. Daarover verderop meer.

Voor enkele nieuwe orgels fungeerden vroeg negentiende-eeuwse Van Dam-orgels als inspiratiebron:

 1981 Drogeham, Gereformeerde kerk (HET ORGEL 1982, p.414), geïnspireerd op Van Dam rond 1810.
1982 Katlijk, Hervormde kerk (HET ORGEL 1983, p. 227).
1986 Meppel, Gereformeerde kerk (Vrijgemaakt) (HET ORGEL 1986, p. 264), geïnspireerd op Van Dam rond 1821.

 Het front van het in 1983 gebouwde orgel voor de Hervormde kerk te Hoenderloo (HET ORGEL 1984, p. 46), ontworpen in een laat-classicistische stijl en voor het eerst met in eigen werkplaats vervaardigd pijpwerk, lijkt in deze reeks een vreemde eend in de bijt. Maar bij het orgel dat een jaar later voor de Gereformeerde kerk in Nijverdal (HET ORGEL 1984, p. 462) gebouwd werd, herkennen we weer de oriëntatie op de vroege l9de-eeuwse noordelijke bouw zonder - en dat is niet onbelangrijk - een specifieke oriëntatie op het werk van een bepaalde orgelbouwer.

 

Restauraties vanaf l975

Vanaf het midden van de jaren zeventig restaureerde de firma Mense Ruiter een groot aantal l9de-eeuwse orgels, voornamelijk in de noordelijke provincies. In 1976 kwam de restauratie van het bekende Lohman-orgel in de Hervormde kerk te Farmsum (1829) gereed. Een ander voorbeeld is de zeer geslaagde restauratie van het Timpe-orgel (1822) in de Hervormde kerk te Middelbert (1977). Deze voornamelijk technische restauratie (vernieuwing van windvoorziening en balgen) kleurde de tot dan toe gangbare beoordeling van Timpe's werk behoorlijk bij.

 Heel mooi is te zien hoe de ervaringen, opgedaan bij de verschillende restauraties, hun weerslag hebben gevonden in nieuwbouwprojecten. Zo kwam de oriëntatie op het werk van de orgelmakers Van Dam niet uit de lucht vallen. In 1982 werd het late Van Dam-orgel (1896) in de Jozefkerk te Assen gerestaureerd (HET ORGEL 1983, p. 21) en een jaar later vond een gedeeltelijke restauratie van het Van Dam-orgel in de Hervormde kerk te Eelde (HET ORGEL 1985, p. 62) plaats.

Later werd de ervaring met Van Damorgels nog verdiept door restauraties van de instrumenten te Gamwerd (Hervormde kerk, oorspronkelijk 1809) en Hommerts (Hervormde kerk, oorspronkelijk 1869). Beide restauraties werden in HET ORGEL besproken, respectievelijk in jaargang 1988 (p 15) en jaargang 1989 (p 472). Bij deze restauraties ging het primair om technisch herstel van in verval geraakte orgels. Een grotere uitdaging is uiteraard gelegen in het zo goed mogelijk reconstrueren van verdwenen pijpwerk.

 In 1986 kwam de restauratie gereed van het orgel dat Jan Reinders Radersma, orgelmaker en landbouwer te Wieuwerd, in 1816 voor de kerk van Spannum gebouwd had. In 1913 was het geplaatst in de Hervormde kerk van Metslawier en daarbij grondig omgebouwd, zodat van het oorspronkelijke Radersma-concept weinig was overgebleven. Bij de laatste restauratie bracht de firma Mense Ruiter het instrument terug naar de toestand van 1816, waarbij het Rugpositief gereconstrueerd moest worden. Drie registers werden nieuw bijgemaakt. Voornaam en ontspannen klinkt het tertsplenum (met de gereconstrueerde Tertiaan 1 3/5'), lieflijk van toon zijn de introverte fluiten van Hoofd- en Rugwerk (met mooie karakterverschillen). De nieuwe, heldere Trompet voegt zich naadbos in het plenum en allerlei soloregistraties, hoewel de egaliteit van dit register nog te wensen overlaat.

 Een vernieuwende werking ging uit van de restauratie van het orgel in de Hervormde kerk te Oldeboorn. In de oude Scheuer-kas (1858) had de firma Van Dam in 1919 een nieuw orgel gebouwd met gebruikmaking van redelijk veel pijpwerk uit het voormalige Van Gruisen-orgel in de Hervormde kerk te Warga (1787). Samen met adviseur Jan Jongepier is een poging ondernomen het Van Gruisen-klankbeeld zo veel mogelijk te herstellen.

 Veelvuldig heeft Mense Ruiter Orgelmakers zich bezig gehouden met het werk van Petrus van Oeckelen, gedurende de l9de eeuw de orgelmaker in het Groningse. Anders dan bij Mense Ruiter (zie hierboven) is er bij zijn opvolgers een groeiende waardering ontstaan voor deze volgens sommigen omstreden figuur. Een respect dat een uiterste terughoudendheid met zich meebrengt ten aanzien van het ingrijpen in het aangetroffen klankbeeld. Leerzaam is een vergelijk tussen de in 1983 uitgevoerde (gedeeltelijke) restauratie van het orgel in de Hervormde kerk te Middelstum (1863) en de in 1993 voltooide restauratie van het orgel in de Hervormde kerk te Oude Pekela (1865): originele Van Oeckelen-orgels uit dezelfde tijd, maar (momenteel) met een duidelijk verschil in klank(-opbouw)l In 1986/87 volgde de restauratie van het orgel dat de vader van Petrus Van Oeckelen, Cornelis, in 1826/27 had gebouwd voor de Hervormde kerk te Oud-Beijerland (HET ORGEL 1987, p. 237). Dit orgel was door een forse ingreep in 1967 in neobarokke trant omgebouwd door de firma B. Pels & Zn. Aan de firma Mense Ruiter werd de welhaast onmogelijke opdracht toebedeeld het klankbeeld van 1827 door middel van een herintonatie van het hele pijpwerk te herstellen. Dichter bij huis werd vervolgens in 1987 de restauratie van het nog geheel originele Van Oeckelen-orgel te Saaxumhuizen (1851) voltooid. Het technisch herstel heeft hier geen merkbare invloed op de klank gehad.

 In 1985 publiceerde Jan Holthuis een kleine, gedegen studie over het werk van de orgelmaker Petrus van Oeckelen. Deze studie en de rijke ervaring bij restauraties van diverse Van Oeckelen-orgels (met zeer bevredigende resultaten) hebben de combinatie Van Oeckelen-Ruiter tot een voor de hand liggende gemaakt. Het hanteren van deze combinatie als een vanzelfsprekendheid geeft echter een eenzijdige blik op het kunnen van de orgelmakers.

 Keerpunt

Aan het eind van de jaren tachtig vindt een diepgaande bezinning plaats binnen het bedrijf over de te volgen koers bij de nieuw te bouwen orgels. Enerzijds is er (gepaste) tevredenheid over de tot dan toe bereikte resultaten, anderzijds onstaat de behoefte om zich te beperken tot enkele stijlen om een grondige verkenning van het orgelbezit in eigen omgeving mogelijk te maken. Reeds bij het vasthouden aan één gekozen stijl blijft er immers nog zo veel te onderzoeken en zijn er nog allerlei varianten mogelijk. Uiteindelijk werd gekozen voor twee types: 

  1. Een oudere, laat 17de-eeuwse factuur, met reminiscenties aan het werk van Arp Schnitger. Daarbij oriënteren de orgelmakers zich meer op de mildere en meer verfijnde klankwereld van Schnitger-orgels als die te Norden dan op de - volgens hun zeggen - wat boertiger klank van de Groningse "Schnitgers".
  2. Een jongere, vroeg-l9de-eeuwse factuur, gebaseerd op het werk van Hermann Heinrich Freytag.

 In de programmaboekjes ter gelegenheid van de ingebruikname van de nieuwe orgels te Winsum (1993) en Urk (1995), beide op Freytag geïnspireerd, geeft directeur Jan Veldkamp een verantwoording van de keuze voor historiserende orgelbouw in het algemeen en voor Freytag in het bijzonder:

 "In de hedendaagse orgelbouw is de oriëntatie op historische instrumenten al vele tientallen jaren een algemeen voorkomend verschijnsel, samenhangend met de belangstelling van organisten voor historische orgelliteratuur en kerkmuziek. Ook in de orgels die wij tot dusverre maakten speelde dit altijd een rot De hoge waardering voor de artistieke en technische kwaliteiten van historische instrumenten geldt naast veel details ook vooral de wijze waarop alle delen van een concept op elkaar zijn afgestemd en zo een optimale eenheid vormen. Vooral dit aspect speelde een rol bij ons besluit nauw aan te sluiten bij het werk van een historische bouwer. De keuze voor Freytag werd door verschillende factoren bepaald. Allereerst getuigen de orgels die van hem bewaard zijn gebleven van groot artistiek en ambachtelijk vakmanschap. Als voortzetter van het bedrijf van Schnitger en Hinsz werkte hij enerzijds in de Noordduitse orgelbouw-traditie, terwijl hij anderzijds op een originele en experimentele manier aan de wensen van zijn eigen tijd tegemoet kwam. Freytag, met andere woorden, vervulde een sleutelrol tussen de orgelbouw van de achttiende en die van de negentiende eeuw. Zijn instrumenten zijn veelzijdig en bij uitstek geschikt als begeleidingsinstrument voor de gemeentezang. Daarnaast komt muziek uit diverse stijlperiodes tot z'n recht op dit type orgel"

 Tegelijk met deze koerswijziging vond er ook een wisseling in de leiding plaats. Vanaf l989 wordt de functie van Jan Holthuis ingenomen door Dolf Tamminga. Sindsdien zijn ook alle frontontwerpen van zijn hand.

Voortgang en vooruitgang - de periode vanaf l989

 Nieuwbouw

Het eerste klinkende resultaat van de bovengenoemde koerswijziging is het orgel dat in 1989 voor de Gereformeerde kerk van Oostvoorne werd gebouwd (HET ORGEL 1991, p. 131). Voor wat betreft de factuur is gekozen voor de Schnitger-variant. De pijpmensuren van de Schnitger-orgels te Nieuw Scheemda, Dedesdorf en Mensingeweer werden als voorbeeld genomen. Ook de windlade is geheel naar de maatvoering van Schnitger gemaakt. Wat hier ten aanzien van klankversmelting en ontspannenheid aan winst geboekt is moet ongetwijfeld samenhangen met de nagestreefde verdieping van de kennis van het l7de-eeuwse Groningse orgeltype. Vooral de stabiele en ontspannen klinkende Trompet, in vorige orgels niet altijd het sterkste punt, is een belangrijke stap vooruit.

 Het in 1993 voor de Gereformeerde kerk te Winsum gebouwde orgel heeft de Freytag-variant als basis. Het beluisteren van dit instrument vormde voor mij een complete verrassing. Wanneer een orgelmaker kans ziet om in een slecht klinkende ruimte een dergelijk instrument neer te zetten, volgens welk concept dan ook, is er naar mijn idee zonder meer sprake van grote vooruitgang. Het milde tertsplenum, de boeiende variëteit aan fluiten, de prachtig mengende, donker kleurende Trompet en de mogelijkheid deze drie groepen op velerlei wijze ('op zijn Freytags') met elkaar te mengen zijn een lust voor het oor. De speelaard is uiterst plezierig en laat een zeer genuanceerde aanslag toe. De windvoorziening is zeer flexibel, zoals we dat kennen van van bijvoorbeeld het Freytag-orgel in Bellingwolde, en stelt eisen aan de speler. Problematisch (in verband met de wind?) is de aanspraak van enkele tonen van de Bazuin i6' bij snel passagespel in het plenum. Al met al is hier sprake van een prachtig orgel met een laat 18de-eeuws klankbeeld. Zeker, in een aantal opzichten herinnert het instrument aan Freytag, maar dat is voor mij van minder belang. Al luisterend en spelend beschouwde ik het Winsumer orgel daarom als een belangrijke en veelbelovende 'tussenstop' op de weg naar een verdere verdieping in het oeuvre van Freytag. De volgende loot aan de Freytag-stam is het orgel dat in juni van dit jaar in gebruik genomen werd in de Nederlands Gereformeerde Jeruzalemkerk te Urk. De verrassing van Winsum bleef voor mij in Urk uit. Ook hier hebben we in grote lijnen te maken met dezelfde klankopbouw als in Winsum, met een voornaam tertsplenum en prachtige fluiten, maar het evenwicht tussen de verschillende registers ervoer ik als minder vanzelfsprekend. De nogal overheersende Trompet 8' leent zich minder goed voor allerlei typische Freytag-registercombinaties, de draagkracht van het Pedaal is in Urk minder sterk en sommige stemmen verdragen elkaar minder goed. In het algemeen is de intonatie minder uitgesproken dan in Winsum. Daarover heerst voor mij de bewondering voor het brede klankspectrum met veel volheid en helderheid; in Urk overheerst de verwondering over de terughoudendheid waarmee de orgelmakers te werk zijn gegaan. Het verschil tussen Winsum en Urk is voor mij, heel simpel gezegd, "bijzonder mooi" tegenover "gewoon mooi". De windvoorziening is veel stabieler en daarmee ook minder problematisch dan in Winsum, maar of het ook mooier is....? Wel moet vermeld worden dat de klanksterkte van het orgel berekend moest zijn op de toekomstige uitbreiding van het kerkgebouw. Ook was de instructie van de kerkenraad, volgens mededeling van de orgelmakers, volstrekt helder: bouw een "luid en duidelijk" orgel Naar mijn idee gaat die kracht en duidelijkheid dan iets ten koste van de ontspannenheid. Het derde instrument in navolging van de Freytag-stijl zal worden gebouwd voor de Gereformeerde Noorderkerk (Vrijgemaakt) te Spakenburg. Eind 1996 wordt daar volgens plan een groot orgel met Hoofdwerk en Rugwerk opgeleverd. Ik ben zeer benieuwd in welke richting de orgelmakers het 'Freytag-gezicht' zullen inkleuren. Overigens ligt het enige Freytag-orgel met Hoofdwerk en Rugwerk, het orgel in de Hervormde kerk te Zuidbroek, al jaren in een 'Doomroosje-slaap'.

 Recente restauraties

De laatste jaren heeft de firma Mense Ruiter tal van restauraties van voornamelijk 19de-eeuwse orgels in het noorden van ons land voltooid. De naam van Van Oeckelen is daarbij als in vroeger jaren prominent aanwezig:

 1989 Westeremden (1873), technisch herstel.
1992 Diever (1845), zie DE MIXTUUR 79, p. 997
1992 Havelte (1819/1855), herstel dispositie en technisch herstel.
1993 Niekerk (1894), technisch herstel, nieuwe Cornet
1993 Oude Pekela (1865), technisch herstel.
1994 Ter Apel (1905), technische herstel, nieuwe Cornet.

(Genoemde orgels bevinden zich in Hervormde kerken.)

 Voor het merendeel is hier sprake van kleinschalige restauraties waarbij op niet zeer ingrijpende wijze het originele klankbeeld hersteld kon worden. Het orgel van Diever bleek bij restauratieonderzoek het verdwenen orgel uit de kerk van Tjamsweer te zijn; een aardige aanvulling voor de doctoraalscriptie van Lex Gunnink over Petrus van Oeckelen. Het orgel van Havelte bevat een flinke hoeveelheid pij pen van H.H. Freytag.

Omvangrijker was de restauratie van het orgel in de Hervormde kerk in Den Burg op Texel (1991), waarbij het Garstenhauer-orgel uit 1818 maar ten dele gerehabiliteerd kon worden nadat bij een vorige restauratie alle kernen waren vervangen! (De Mixtuur 77, p. 900). De restauratie die verreweg het meest tot de verbeelding spreekt is de reconstructie van het danig gehavende orgel van Johannes Vollebregt in de Hervormde kerk te Sleen (1846). Men leze de uitgebreide besprekingen in HET ORGEL (1992, p. 406) en de Mixtuur (78, p. 940). Deze in fasen uitgevoerde restauratie (1981 en 1990-1992) toont aan welk niveau de firma Mense Ruiter in samenwerking met de juiste adviseurs in huis heeft, als het gaat om uiterst gecompliceerde restauraties. Nog dit jaar zal de restauratie van het orgel in de Hervormde kerk te Adorp (Marten Eertman 1898) zijn beslag krijgen. In 1996 volgt het orgel in de Hervormde kerk te Garmerwolde (Van Oeckelen 1851), de opdracht voor een technisch herstel van het Hildebrand-orgel te Marrum is verstrekt en in 1997 zal de restauratie van het orgel van de Gereformeerde kerk te Uithuizen zijn beslag krijgen.

 Ten slotte

Mense Ruiter Orgelmakers BV heeft het zich de laatste jaren niet gemakkelijk gemaakt. Wie met een helder verhaal komt voor wat betreft de uit te stippelen koers en zich duidelijk wenst te richten op (en te beperken tot) het werk van Arp Schnitger en Hermann Heinrich Freytag toont daarmee aan een behoorlijke portie gedrevenheid, moed en wilskracht te bezitten. Als dan de resultaten ook nog veelbelovend zijn, is dat een felicitatie aan het adres van de orgelmakers waard.



Nederlands dagblad 13-04-1974


Nederlands dagblad 09-03-1993



Reformatorisch Dagblad, 15 maart 1993, p. 10